Toen ik nog in Hilversum werkte, hadden we bijzondere buren. Ze waren met z’n tweeën en ze woonden in de bosjes naast ons kantoor. Nee, geen merels. Geen egeltjes. Het waren mensen. Gewone mensen. Oké, echt schoon waren ze niet maar ze waren wel altijd vrolijk. Als ik ‘s morgens ons kantoor binnen ging, kwam de buurvrouw vaak net de bosjes uit. “Goedemorgen!” groette ze dan vrolijk. En als ik in de lunchpauze boodschappen deed, liepen mijn buren ook in het winkelcentrum. Met hun dekbed in een winkelwagentje. Ze bedelden. Maar nooit bij mij.
Fascinerend vond ik het. ‘Ze kiezen er vaak zelf voor’ wordt wel eens gezegd. Dat zal best. Sommigen zullen het fijn vinden om geen verantwoordelijkheden te hebben. Om ergens op een bankje in een park te slapen. Maar het grootste gedeelte ligt ook liever in een warm bed. Het ergste is dat je in onze maatschappij zó op straat kunt belanden. Stel dat je relatie uit gaat en je ex je op straat zet. Heb je toevallig geen familie of vrienden waar je op de bank kunt bivakkeren dan sta je dus op straat. En als je ‘s nachts rondjes moet lopen om warm te blijven, valt het niet mee om ‘s morgens naar je werk te gaan. En zo glijd je steeds verder af.
En dus probeer ik wel eens een beetje te helpen. Stiekem eigenlijk. Want ik ben doodsbang een dakloze te beledigen door hem of haar een boterham aan te bieden. Zoals die vrouw in de trein laatst. Ze rook niet fris. Ze had één schoen aan en aan haar andere voet een Croc. Ze had een boodschappentas bij zich met daarin waarschijnlijk al haar bezittingen. Met haar vettige haar ver weggemoffeld in haar capuchon zat ze te dommelen in de trein. Waarschijnlijk reed ze zwart. Even een warm plekje. Even zitten. En ik had onverwachts een middag vrij en twee boterhammen met kaas in een plastic zakje in mijn tas omdat ik mijn lunch nog niet opgegeten had. Omdat ik nog geen honger had. Zij misschien wel.
‘Spreek haar nou aan!’ sprak ik mezelf toe. ‘Kom op! Ze is gewoon iemand die pech heeft gehad in het leven. Vraag gewoon of ze honger heeft.’ Maar tot mijn grote schande durfde ik dat niet. Toen ik uitstapte sliep ze. Heel laf heb ik, terwijl ik langs liep, mijn boterhammen in haar tas gegooid. Ik geloof niet dat ik er op deze manier karma-punten mee verdiend heb. Maar misschien heeft zij ze opgegeten en had ze even geen honger. Ook goed.
Maar vaak voel ik me zo overvallen. Dan sta ik op station Sloterdijk te balen omdat mijn trein te laat is. En ik dus tien minuten later thuis ben. In mijn huis met mijn bed, mijn bank en mijn volle koelkast. Dat huis waar de verwarming behaaglijk brandt en ik vanavond lekker warm ga douchen. En dan spreekt zo’n dakloze me ineens aan. ‘Mevrouw? Heeft u misschien 50 cent voor mij?’. En allerlei gedachten schieten door me heen. ‘Als ik iets geeft, staat-ie hier morgen weer’. En ‘Hij gaat er toch maar drugs voor kopen.’ Dus lieg ik: ‘Sorry, ik heb geen klein geld’. ‘Geeft niks, mevrouw. Fijne dag verder!’ zegt-ie dan ook nog.
En terwijl ik een half uur later in mijn lekker warme keuken sta te koken, moet ik toch even aan ‘m denken. Zelfs al zou hij er iedere dag staan; ga ik failliet van 50 cent per dag? En drugs kopen? Van 50 cent? Geen idee wat die troep kost maar met 50 cent komt-ie niet ver, lijkt me. Misschien koopt-ie wel een blikje bier. Maar goed, dat is dan zijn eigen keuze. En daar achter de volle pannen besluit ik voortaan niet meer zo lullig te doen.
De herkansing komt al een paar dagen later. ‘Mevrouw? Heeft u misschien 50 cent voor een kop koffie?’ vraagt een dakloze. Het is een andere man dan die keer hiervoor. ‘Hm, ik denk het wel.’ zeg ik terwijl ik in mijn jaszak zoek en ik geef ‘m 50 cent. ‘Alsjeblieft’ zeg ik. En hij bedankt beleefd. ‘Fijne dag, mevrouw!’ En even denk ik nog dat-ie er morgen wel weer zal staan. En dat-ie vast al zijn dakloze vrienden mee zal brengen. ‘Kom jongens! Ik heb een sukkel gevonden die geld geeft!’ Maar ik heb ‘m niet meer terug gezien. Zijn dakloze vrienden ook niet trouwens. Ik hoop dat de koffie gesmaakt heeft.
Wat doe jij? Geef jij wel eens iets aan daklozen?