Categoriearchief: Klussen met kijkers

Jeuk.

Pap en mam in 1992

Nu mijn moeder verhuisd is, zijn wij, kinders, druk bezig met het leegmaken van haar huisje. We hebben geprobeerd haar kamer in het verzorgingstehuis zo veel mogelijk in te richten met haar eigen meubeltjes en spulletjes zodat haar kamer als ‘thuis’ voelt. Dat lijkt te lukken. Ze heeft het best goed naar haar zin, gelukkig! En de spullen die overblijven zijn verdeeld of verkocht. Het is raar om haar kasten leeg te ruimen. Maar ik besef ook dat we boffen dat we dit nu doen, terwijl onze moeder nog leeft en tevreden in haar kamer zit.

Bij het leegmaken van haar nachtkastje, vind ik een raar voorwerp. Het is een plastic strip. Het lijkt op zo’n strip die je wel eens ziet om de verschillende delen van een achterwand van een kast bijeen te houden. Alleen is het uiteinde krom en een beetje verbrand. Zo te zien is het plastic warm gemaakt en zo omgebogen. Verbaasd kijk ik naar het voorwerp. Ik herken het onmiddellijk als een creatie van mijn vader en ik zie ineens een heel bekend tafereel voor me.

Zittend op het bed van mijn ouders, zie ik voor me hoe ze vroeger, toen mijn vader nog leefde, samen op de bank zaten. ‘Ahhh, Nico!’ zegt mijn moeder ‘Ik heb zo’n jeuk op mijn rug! Krab eens even!’ Ik zie mijn moeder voorovergebogen op de bank zitten. Mijn vader naast haar, achterover geleund tegen de kussens van de bank, wrijft voorzichtig over mijn moeders rug. Mijn moeder zucht tevreden ‘Ha! Lekker!’

‘Wacht maar, Jopie’, hoor ik mijn vader zeggen en ik zie ‘m opstaan. In de keuken trekt hij z’n slippers aan en schenkt een restje koude koffie in zijn emaille kroes. Met zijn koffie loopt-ie de tuin door naar zijn schuurtje, dat in de buurt ‘Klein Gamma’ genoemd werd. Mijn vader had álles in de schuur. En wat-ie niet had, maakte hij zelf. Ik zie voor me hoe hij zijn koffie op de werkbank zet, een shaggie draait en zoekend rond kijkt. In de opbergvakken tegen het plafond vindt hij een plastic strip.

Met een ijzerzaagje zaagt hij er een stuk af en zet het uiteinde vast in de bankschroef. Hij pakt zijn blauwe gasbrander en steekt ‘m aan. Voorzichtig verwarmt hij het uiteinde van de plastic strip. Met behulp van een tang en een buisje maakt hij een boogje aan het uiteinde. Als de strip afgekoeld is, schuurt hij de scherpe hoekjes er af en loopt ermee naar binnen. Naar mijn moeder. ‘Kijk eens, Jopie!’ zegt hij en hij overhandigt haar een rugkrabber. Want stel je voor dat zijn Jopie jeuk op haar rug krijgt, terwijl hij op zijn werk is.

30 jaar later sta ik in mijn moeders kamer in het verzorgingstehuis. ‘Kijk eens, Mam! Je rugkrabber!’ roep ik terwijl ik mijn vaders creatie tevoorschijn haal. ‘Och’ zegt mijn moeder ‘Die is oud! Die heeft je vader nog gemaakt’. Maar de rugkrabber mag weg, besluit ze. We kunnen niet álles bewaren wat met mijn vader te maken heeft. Ik neem de rugkrabber mee naar huis. En daar gooi ik ‘m weg. Maar niet voordat ik er een foto van gemaakt heb. En het verhaal ervan opgeschreven heb. Blijft-ie toch een beetje bewaard.

Projectje.

Ik groeide op in Breda. De meeste ooms en tantes woonden in Brabant. In de regio Tilburg/Den Bosch. Niet zo verwonderlijk dus dat ik opgroeide tussen meubels van massief eiken. Uit, jawel, de meubelfabriek in Oisterwijk. Tafels, kasten, de dekenkist, de spiegel met kammenbak en fotolijstjes. Alles was van massief Oisterwijks eikenhout in mijn ouderlijk huis. Zelfs het houdertje voor de koffiefilters.

Oerdegelijk spul dat een leven lang mee gaat. Onverslijtbaar. Onverwoestbaar. En oerlelijk. Dat vonden wij, mijn broers en zussen, althans. Mijn vader maakte het niet veel uit, denk ik. Maar mijn moeder vond het mooi. Een leven lang stofte ze haar eiken meubels af en zette ze elke maandag de boel in de boenwas.

“Wie wil er mijn meubels als ik er niet meer ben?” riep mijn moeder wel eens. Waarop wij om het hardst riepen dat we helemaal niets wilden. Dat we gewoon het grofvuil zouden bellen als zij er niet meer zou zijn. Mijn oudste broer opperde dan vrolijk dat het eikenhouten dressoir best dienst kon doen als doodskist als het zover was. Dat scheelde toch weer in de kosten.

Maar mijn moeder bleek sterker dan haar massief eiken meubels. Onverwoestbaar. Het ene na het andere meubelstuk werd vervangen. Niet omdat het versleten was maar omdat ze wat anders wilde. Iets lichtere meubels, iets moderner. Ze zit er netjes bij, die moeder van mij. Een kekke hoekbank en mooie kasten en tafels. Aan de veertig jaar durende eiken periode in haar leven herinnerde eigenlijk alleen nog de massief eiken dekenkist, die wegens ruimtegebrek, in haar schuur stond.

Een foeilelijk ding is het. Met een vreselijk bloemenmotief en zwaar metalen beslag. Maar in een sentimentele bui bedacht ik me dat die dekenkist altijd in mijn leven was toen ik opgroeide. Mijn moeder bewaarde er de kerstspullen in. Hij stond achter in de kamer. Of soms weer voor. Met de tv er op. Of in de gang. Het ding was er altijd. Met die spuuglelijke bloemen op de voorkant als constante factor in mijn leven. Thuis.

“Mam?”, vroeg ik laatst “Mag ik de dekenkist hebben?” Na al dat geroep over hoe lelijk we dat eiken vonden, keek ze me verbaasd aan. En ik legde uit hoe die dekenkist bij ‘thuis’ hoort. En dat ik ‘m wit wilde schilderen – als zij dat goed vond – en ‘m in de slaapkamer wilde zetten waar nu de plastic opbergbox staat waar Spike altijd op ligt. Dat ding is ook foeilelijk dus erger kon het niet worden.

We maakten samen de dekenkist leeg. De stenen, het zand en het oude tuingereedschap dat er in lag, gooiden we weg. Met een handveger veegde ik talloze spinnenkoppen weg voor ik het ding in mijn auto stouwde en ermee naar huis reed. Thuis zette ik de dekenkist op het balkon en gaf ‘m een sopje.

Eenmaal schoon en droog zette ik ‘m in de hal en keek eens goed. De schade van jarenlang in de schuur staan, viel eigenlijk heel erg mee. Oisterwijks eiken, hè? Niet kapot te krijgen. Ik overwoog om de dekenkist te laten zoals hij was en ‘m gewoon goed in de boenwas te zetten. Zoals mijn moeder veertig jaar lang deed.

Helaas hadden de jaren in de schuur geen echte schade veroorzaakt maar wel een ongelooflijke stank veroorzaakt. En wat ik ook probeerde, bakjes koffiedik, schoteltjes melk, backing soda, niets hielp. De dekenkist bleef stinken alsof er een complete kudde bizons in gestorven was. Uiteindelijk maakte dat dat ik besloot de dekenkist toch te schilderen.

Met pijn in mijn hart schuurde ik de veertig jaar boenwas, zorgvuldig aangebracht door mijn moeder, van de dekenkist. Ik schilderde vier keer en schuurde tussendoor elke keer lichtjes op. Met een penseeltje schilderde ik keer op keer de gruwelijke bloemen op de voorkant tot de hele dekenkist wit was. En naar verf rook. Alles beter dan de geur van een kudde dode bizons. Als finishing touch schilderde ik het zware beslag op de dekenkist zwart.

Het was best wel een klusje maar ik ben blij met het resultaat. Trots appte ik een foto naar mijn een-na-oudste broer. Die stuurde een simpele tekst terug. “Je vader zou trots op je zijn”. Dat maakte het helemaal af.

De dekenkist van vroeger staat nu in de slaapkamer. Het is een waar erfstuk geworden. En mocht mijn dochter ‘m later niet willen, dan kan-ie altijd nog gebruikt worden als doodskist als ik het loodje leg. Met een beetje proppen moet dat lukken. Scheelt toch weer in de kosten.

Bijschrift bij de bovenste foto, van links naar rechts: 
Mijn zus in de eetkamer in 1974, de dekenkist staat links.
Ik met onze kat in 1981, de dekenkist doet dienst als tv-meubel.
Onze hond Bonnie in 1990, naast de dekenkist

Pimp je slaapkamer – deel 1

Toen ik mijn verkering nog niet zo lang kende, ging  hij verhuizen en was hij druk bezig met het inrichten van een nieuw huis. Over elk nieuw item dat hij wilde kopen, vroeg hij mijn mening. Van alles wat hij op het oog had, ontving ik per mail een print-screen met de vraag “Wat zou jij doen?”, “Wit of zwart?” of “Denk jij dat dit leuk staat?”. En ik, dol op inrichten en decoreren, gaf enthousiast mijn mening. Nee, geen witte bank. En ja, die kast is mooi. Die tafel geweldig! En natuurlijk kan een rood bed best.

Zelf had ik niets roods in mijn interieur. Nog geen vaasje. Maar hij hield van rood. En mijn adviezen golden voor zíjn huis. Het waren geen dingen die ik voor mijn eigen huis zou kiezen maar als brave amateur interior designer hield ik rekening met zijn smaak. Wist ik veel dat we jaren later zouden gaan samenwonen. In zijn huis. Als ik dat toen had geweten, had ik waarschijnlijk iets andere interieuradviezen gegeven.

Maar jaren later trok ik dus bij hem in en deed ik al mijn spullen weg. Om de simpele reden dat mijn huis van boven tot onder Ikea schreeuwde. Bij meneer daarentegen was het Rolf Benz, Pastoe, Montel en Auping. Kwaliteit, mensen! Spullen die een leven lang mee gaan! Dus mijn Ikea-meuk ging de deur uit en ik trok bij hem in. In zijn design woning, waar ik in den beginne nog niet eens koffie kon zetten met zijn fancy espressomachine.

Ik moet zeggen dat dat voor mij even wennen was. Ik lag in mijn eigen huis rustig op de bank met mijn schoenen nog aan, terwijl er naast me een beker koffie op de leuning balanceerde. Toen ik bij Frank introk duurde het weken voordat ik überhaupt de armleuningen van de bank durfde te verstellen om te gaan liggen. Ik was altijd bang hem stuk te maken. En oeh! Als ik de witte deurtjes van het Pastoe-dressoir zag, was ik dolblij dat mijn peuter met vieze chocoladevingertjes inmiddels groot was. En mijn voeten op de glazen salontafel leggen, heb ik nooit gedurfd.

Inmiddels zijn we heel wat jaren verder. Zijn spullen zijn niet nieuw meer dus ik durf me nu gewoon te bewegen in huis. Maar zo langzamerhand begin ik de boel wel beu te worden. Vooral dat rood. Maar wat ik al zei; design, he? Kwaliteit, onverwoestbaar en het gaat een leven lang mee. Slijten doet het niet, dus kijk je jaren tegen hetzelfde aan.  En omdat ik niet meer rook kan ik niet eens per ongeluk ergens een gat in branden. Heel subtiel probeer ik nu toch hier en daar wat dingetjes te veranderen. Ik besloot met de slaapkamer te beginnen.

Zo opperde ik om een nieuw hoofdboard voor ons bed te kopen. Ik ben wel uitgekeken op het rode dat we nu hebben. Helaas was mijn lieve schat er nog niet aan toe om afscheid te nemen van het hoofdboard. Maar met een ander kleurtje kon hij wel leven. Dus spraken we af dat ik het bed zou schilderen. En daar hikte ik dus enorm tegenaan. Want ik heb geen idee hoe je zoiets aanpakt. Want wat voor spul is dat hoofdboard eigenlijk? Moet je dat schuren? Wat voor verf gebruik je dan? Het moet wel dekken op dat vuurrood. De moed zonk me in de schoenen, vooral omdat ik eigenlijk niet eens zo goed kan schilderen.

En toen ineens – poef – was-ie daar! De briljante ingeving! Plakplastic! Het was even prutsen. En ik heb best wel een beetje gevloekt (vooral toen ik de boel verkeerd gemeten bleek te hebben) maar na twee avonden knutselen was het klaar. Tadaaaa! We hebben een zwart bed, jongens! Het begin is gemaakt!

Genetisch bepaald.

Zaterdagavond, 12 uur. Ik zat rechtop in bed. De tijd dat ik rond dit tijdstip in een of andere foute kroeg rond hing, ligt ver achter me. Ik ben tenslotte geen twintig meer. Maar slapen wilde ook nog niet lukken. Mijn verkering was al in dromenland. En zelfs onze kat, een nachtdier notabene, lag luidruchtig te snurken. Met de kussens in mijn rug keek ik eens om me heen.

We wonen hier inmiddels drie jaar. Destijds hebben we het oude behang van de muren gehaald, opnieuw behangen en alles gewit. Daarna hebben we de meubels die we hadden binnen gezet en dat was het wel. Niets voor mij eigenlijk. Ik ben dingen snel beu. Ik heb snel genoeg van de kleur van de muren, van de meubels, van de indeling van het huis. Vandaar dat ik zo dol op verhuizen ben!

Nou is verhuizen nog niet echt nodig. Maar de boel een beetje pimpen kan natuurlijk altijd! En hoe doe je dat? Gewoon beginnen met één kamer! Ik zat rechtop in bed, keek om me heen in de slaapkamer en in mijn hoofd begonnen allerlei plannen te borrelen.

Ik keek naar de opberg box die voor het raam staat. Ja, zo’n plastic geval voor tuinkussens. Die staat bij de meeste mensen in de schuur. Bij ons staat-ie in de slaapkamer. Omdat onze Spike er altijd op ligt. Door dat ding kan ik de ladekast naast ons bed bijna niet open maken. En dat idiote raam in de deur van de slaapkamer naar de woonkamer irriteert me mateloos. Al vanaf het begin. Trouwens… de opbergmanden op onze boekenkast zijn ook niet naar mijn zin.

Een half uur later had ik voor alles een oplossing bedacht. De ladekast kan ik verplaatsen naar de studeerkamer. De opbergmanden uit de studeerkamer kan ik omwisselen met die uit de slaapkamer. En de plastic opbergbox moet weg. In plaats daarvan kan ik de dekenkist uit mijn ouderlijk huis opknappen. Die staat nu weg te rotten in de schuur bij mijn moeder en dat vind ik zonde. Bovendien had ik – briljant al zeg ik het zelf – uitgevogeld welke raamloze deur uit ons huis ik om kon wisselen met de deur mét raam in de slaapkamer.

Inmiddels was half een ‘s nachts en ik moest en zou mijn geweldige plannen delen met iemand. Maar mijn mannen waren diep in slaap. Mijn 89-jarige moeder wakker bellen was ook geen optie. Dus zat er maar één ding op: mijn dochter appen!

Ze zou vast al slapen. Maar ik weet dat ze haar telefoon dan op stil zet, dus ik kon haar gerust een appje sturen. Dus om half één ‘s nachts stelde ik een hysterisch appje op waarin ik een opsomming maakte van al mijn wilde plannen en drukte op verzenden. Tot mijn grote verbazing kreeg ik meteen antwoord. Dochterlief stuurde een foto van een soort werktekening. Zij en haar verkering willen op zolder inbouwkasten maken. En mijn kind was doodleuk haar zolder aan het opmeten. Om half één ‘s nachts.

Ik vrees dat ik iets meer aan haar heb doorgegeven dan alleen het gen voor donkere ogen.