
Op bezoek bij mijn moedertje, die laatste zaterdag. Ze was al een paar weken niet lekker. 92 jaar oud, begon haar lieve hartje het te begeven waardoor ze vocht achter haar longen kreeg wat maar niet wegging. Ze had het benauwd en zat gekluisterd aan een zuurstofapparaat in haar rolstoel.
Ik kwam haar kamer binnen en ging zitten in haar sta-op-stoel waar ze zelf, sinds de rolstoel zijn intrede deed, nooit meer in zat. Ik trok haar rolstoel naar me toe en legde mijn handen op haar magere knietjes. ‘Mam, zullen we Twee voor Twaalf terugkijken?’ Dat wilde ze wel dus ik zocht haar favoriete tv-programma op.
Ik ratelde er doorheen. ‘Oh, mam! Dat weet ik echt niet! Jij wel?’ Maar naast me was mijn moeder in slaap gevallen. Er kwam een zorgmedewerkster binnen. ‘Joke? Wil je wat eten? We eten frietjes.’ Mijn moeder schudde van nee. Geen zin in frietjes. De zorgmedewerkster beloofde een boterham te brengen, zodat mijn moeder toch nog iets at.
De boterham die ze bracht, was er een met smeerkaas. Zonder korstjes. Op een bordje, onder cellofaan. Ik haalde het cellofaan weg en sneed de boterham in blokjes. En ik moest denken aan dat ene moment, exact dertig jaar geleden.
Mijn vader, doodziek in een ziekenhuis bed. Ik voerde hem stukjes brood met smeerkaas, zonder korstjes. Mijn vader ging dood, ondanks de stukjes brood met smeerkaas die ik hem gaf. En nu, dertig jaar later, voerde ik mijn moeder stukjes brood met smeerkaas en ik wist dat we weer verloren hadden.
Maandagochtend vroeg. Het zorgcentrum belt. Mama is zo benauwd en ziek. Ze vertrouwen het niet. Of ik wil komen. Ik gooi mijn route om. In plaats van de korte route naar mijn werk, stort ik mezelf in de file richting Brabant. Onderweg bel ik mijn broer. En mijn dochter. Ergens op de Erasmusbrug word ik gebeld door het zorgcentrum. Ze hebben mijn moeder verteld dat ik onderweg ben. Mama deed haar ogen open. Ze weet dat ik kom.
Ik jakker nog twee files door en storm mijn moeders kamer in. Ze ligt op haar zij in bed. Zuurstofmasker op, met haar rug naar me toe. Ik wrijf over haar rug. ‘Mama, ik ben er. Het is goed zo’. Mich komt binnenvallen. Een zorgmedewerkster draait mijn moeders bed zodat we beter bij haar kunnen zitten. Mich en ik houden haar handen vast. Ik zie de ogen van mijn moeder zich richten op mijn kind. Ze ziet dat Michelle er is.
De zorgmedewerkers proberen mijn moeder pijnstilling te geven maar ze kan niet meer slikken. De arts komt en besluit haar via een infuus een slaapmiddel te geven. Terwijl Mich en ik haar hand vasthouden, valt mijn moedertje in slaap. We zitten de rest van de middag bij haar terwijl zij, eindelijk rustig, slaapt.
Tot mijn zus ons aflost. Zij blijft tot ‘s avonds laat aan het bed van onze moeder zitten tot mijn broer het overneemt. En in zijn bijzijn glijdt mijn moeder zachtjes weg.
Wij regelen nog even door. We schrijven speeches en ik blader door haar foto-albums en selecteer ongeveer 200 foto’s die ik fotografeer met mijn mobiel en bewerk. Tussendoor maken we haar kamer in het zorgcentrum leeg. We ontwerpen een kaart met mijn moeders ouderlijk huis op de achtergrond en nodigen iedereen uit die belangrijk voor haar was.
Het was een mooie dienst. Met de muziek die mijn moeder mooi vond. Ze had aan wat ze wilde dragen. De cowboyhoed die ze droeg tijdens haar 92ste verjaardag lag, versierd met bloemen, op de kist zoals beloofd. Mijn broer en ik vertelden over mijn moeders leven. Mijn nichtje, de dochter van mijn moeders tweelingzus, sprak vol liefde over haar ‘tweede moedertje’.
Het was een mooi afscheid. Van een goed leven, zoals mijn moeder zelf altijd zei.
Langzaam aan komen we een beetje terug in het normale leven. Het is goed zo. Mijn moedertje had een mooi leven. Maar brood met smeerkaas zal nooit meer hetzelfde zijn.