Wij waren vroeger thuis maar heel gewoon. ‘s Avonds werd de keukentafel gedekt met een plastic tafelzeil. Daarop kwamen de rieten onderzetters en daar zette mijn moeder de dampende pannen met aardappels, groente en vlees op. En dan werden de borden op tafel gezet. Die stonden in het keukenkastje en er zal vast wel hier en daar een scherfje af geweest zijn. Niemand die daar moeilijk over deed. Wij aten er met smaak van.
Maar niet bij Speciale Gelegenheden. Bij Speciale Geledenheden dekte mijn moeder de tafel in de woonkamer met een wit tafelkleed met geborduurde bloemen langs de rand. Uit het dressoir werd het ‘goede’ servies tevoorschijn gehaald. Borden van echt porselein, hagelwit, met roze rozen. De pannen bleven in de keuken. Het eten werd geserveerd in mooie bijpassende porseleinen schalen en er was zelfs een heuse soepterrine. Al werd die meestal gebruikt om befaamde pudding met koekjes van mijn moeder in te serveren.
Dat mooie servies, dat alleen op tafel kwam met Kerst of als er een vriendje voor het eerst kwam eten, bleef over toen mijn moeder verhuisde naar een verzorgingstehuis. Mijn moeder nam vier diepe en vier platte borden mee en de rest bleef achter. Niemand vroeg er om. Niemand nam het mee. Want iedereen, behalve mijn moeder, vindt het servies foeilelijk. Ik ook.
Toch nam ik twee schaaltjes mee. Als aandenken aan de Kerstfeesten van vroeger. Als aandenken aan al mijn vroegere vriendjes die waarschijnlijk met knikkende knietjes, voor het eerst bij ons thuis, van dat servies gegeten hebben. Terwijl mijn vader, op mijn verzoek, vrolijk demonstreerde hoe hij zijn gehaktbal in één keer in zijn mond kon stoppen. Tot afgrijzen van mijn moeder die, als een soort Hyacint Bouquet, graag deed alsof wij tafelmanieren hadden wanneer er visite was.
De overgebleven borden en de soepterrine bleven onaangeroerd in het huis van mijn moeder staan dat steeds leger werd. In een sentimentele bui gooide ik de boel op het laatste moment nog in mijn auto. In mijn brein borrelde een vaag plan om er mee te gaan mozaïeken. Een bloempotje of zo. En toen was het huis leeg. En de sleutels ingeleverd. En ik had eindelijk tijd om aan mijn mozaïek-projectje te beginnen.
Psychisch bleek het nog wel een dingetje te zijn om het servies dat mijn moeder tientallen jaren koesterde aan gruzelementen te slaan. Tenslotte hebben mijn zussen en ik al die borden jarenlang angstvallig voorzichtig afgedroogd, doodsbenauwd om er eentje te laten vallen. Maar uiteindelijk sloeg ik de borden met een hamer kapot en plakte de scherfjes op een terracotta bloempotje.
Het viel eigenlijk nog best tegen. Dat lag voornamelijk aan mijn geduld. Of liever gezegd: mijn gebrek daaraan. Want wat ik even over het hoofd gezien had, is dat mozaïeken net puzzelen is. En als ik ergens een hekel aan heb, is het aan puzzelen. Bovendien haalde ik regelmatig mijn vingers open aan de messcherpe scherven. Maar ik zette dapper door tot het hele bloempotje beplakt was. Nog even voegen en toen was het klaar.
Het resultaat was een tikkie teleurstellend. Want ja, ik heb een mozaïek-bloempotje. Experiment geslaagd. Maar om nou te zeggen dat ik ‘m mooi vind? Nee. Want wat blijkt? Ik vind dat servies nog steeds spuuglelijk. Ook als het op een bloempotje zit.