Categoriearchief: Werk

Lang weekend.

Vanaf het moment dat mijn dochter naar school ging, was ik op woensdagen vrij. Dat was gewoon heel praktisch omdat ze op woensdag maar een halve dag naar school hoefde. En die woensdagochtenden waren lekker! Het was fijn om niet te hoeven werken én de ochtend voor mezelf te hebben. Ik maakte er vaak een feestje van. Als ik mijn dochter naar school gebracht had, deed ik boodschappen. En dan haalde ik voor mezelf een croissantje als ontbijt. (Sorry, Mich…). Soms kroop ik zelfs terug in bed om nog even een tukkie te doen. Of ik las de hele leesmap uit terwijl ik koffie dronk.

Als ik Michelle opgehaald had van school, deden we niet veel bijzonders. Ik denk dat we naar de bibliotheek gingen. Of dat er vriendjes of vriendinnetjes kwamen spelen. Maar echt heel bijzonder was het niet. Gewoon lekker thuis. Soms een filmpje, soms knutselden we. Soms speelde Michelle in de tuin. Ik herinner me vaag dat we op woensdagmiddag altijd wel iets lekkers aten bij de lunch. Broodjes met knakworstjes of zo. Of het écht zo was of dat ik dat soort huiselijke dingen alleen van plan was, kan ik me niet eens meer herinneren.

Michelle groeide groter, ging  naar de middelbare school en was niet meer op woensdagmiddag vrij. Maar woensdag bleef mijn vrije dag, zelfs toen ik wisselde van woonplaats en van baan. Zelfs toen Michelle ging studeren en op zichzelf ging wonen. Op woensdag vrij is gewoon lekker. Je hoeft altijd maar twee dagen te werken en dan ben je alweer vrij. Bovendien vallen veel feestdagen op maandag en ben je met één snipperdag lekker lang vrij. En als ik bij een nieuwe werkgever begon, was er altijd die optie om vier dagen te werken én op woensdag vrij te zijn.

Tot ik bij mijn huidige werkgever in dienst kwam. Er waren al veel mensen op woensdag vrij. Mensen met schoolgaande kinderen. Dus koos ik een andere dag. Het werd de maandag. Ik verwachtte dat ik enorm zou moeten wennen na 27 jaar ‘op woensdag vrij’. ‘Als ik er woensdag niet ben, moeten jullie me even bellen’ grapte ik tegen mijn nieuwe collega’s. En zij beloofden op hun beurt om me naar huis te sturen als ik op maandag op het werk zou verschijnen.

Eigenlijk is die maandag vrij extra lekker omdat iedereen tegen de maandag aan zit te hikken en ik dan lekker nog een dagje vrij ben. Ik, daarentegen, hik een tikkie tegen de dinsdag op. Maar niet zo heel erg, want tenslotte heb ik na vier dagen werken een lang weekend. Alwéér! Ik was er binnen no time aan gewend en heb me nog niet één keer vergist. En ach, die eerste Paasdag en eerste Pinksterdag neem ik op de koop toe.

Als ik wil, kan ik nog wisselen, waarbij vrijdag geen optie is. Dus…
Hebben jullie een vaste vrije dag? En waarom die?

Die baan waar ik zo blij mee was.

Die baan dus. Die nieuwe. Tja, ik moet zeggen dat het enigszins paniekvoetbal was toen mijn baas verkondigde dat het bedrijf waar ik al zolang werkte failliet zou gaan. Want de schoorsteen moet wel roken hier. Dus begon ik als een speer te solliciteren. En toen kwam die vacature voorbij voor officemanager in een vrachtwagengarage in de buurt. Ik heb van 1998 tot 2007 met heel veel plezier bij precies zo’n garage gewerkt. Dus ik was meteen super enthousiast en solliciteerde. En ik werd meteen aangenomen. Uiteraard, zou ik bijna zeggen…

 

Er waren een paar dingen waar ik in mijn haast niet over nagedacht had. Dat ik mijn werk daar destijds, op het laatst, ook al een tikkie saai vond. Dat ik nooit officemanager heb willen worden omdat ik dat gewoon geen leuke functie vind. En dat het inmiddels 2023 is. Of, zoals een goede vriendin zei: ‘Ik ben bang dat je dat niveau inmiddels ontstegen bent’.

Maar ik begon vol goede moed. En die werkplaats vol joekels van vrachtwagens vond ik nog steeds prachtig. De grapjes van de monteurs maakten me nog steeds aan het lachen. Alleen het werk. Dat viel tegen. Ik gooide het op ‘wennen’. Na 12,5 jaar bij hetzelfde bedrijf en veel thuiswerken valt opnieuw beginnen ook niet mee. 

 

Ik had vooral moeite met de ouderwetse werkwijze. Altijd was nog precies zoals bij de vorige garage vorige eeuw. Elke dag weer de stroom pakbonnen die ik uit moest zoeken. Ik had ook niet verwacht dat ik zo’n hekel zou hebben aan de financiële klusjes. Facturen inboeken en wanbetalers bellen. Ik had het zien staan in de vacature maar onderschat dat het zo’n groot deel van mijn werk zou zijn. Maar veel anders was er niet te doen. Elke dag opnieuw. Ik had niet echt een klik met mijn direct leidinggevende en weinig contact met klanten. Er kwam volk genoeg over de vloer. Maar meer dan ‘ik kom de VR-88-CHT brengen’ kwam daar ook niet uit.

 

Het wende gewoon niet. Sterker nog; mijn afkeer groeide en ik ging elke dag met tegenzin naar mijn werk. Het was zo ontzettend saai dat ik mijn hoofd er niet bij kon houden en vaak fouten maakte. Het ging me uiteindelijk zó tegenstaan dat het al mijn energie opslurpte en ik ‘s avonds en in het weekend niet verder kwam dan lamlendig op de bank hangen en nergens zin in hebben.

 

Ik begon voorzichtig om me heen te kijken. En voorzichtig een beetje te solliciteren. En toen ik voor de zoveelste keer een fout maakte, zuchtte ik eens diep en vroeg mijn leidinggevende of we niet beter konden stoppen met elkaars tijd verdoen. Ik geloof dat zij eigenlijk ook wel opgelucht was. Uiteindelijk is mijn jaarcontract ontbonden en had ik een keurige opzegperiode van één maand. Ik trakteerde de monteurs op gebak, kreeg een bos bloemen en dat was dat. No hard feelings.

 

Omdat ik al aan het solliciteren was, had ik binnen no time een andere baan. En door mijn laatste vrije dagen op te nemen, had ik ook nog eens een weekje vakantie tussen mijn oude en mijn nieuwe baan. Is het zonde dat het zo gelopen is? Niet echt. Ik heb altijd vol weemoed terug gedacht aan de jaren dat ik in die garage in Breda werkte. Ik kon er niet blijven werken doordat ik verhuisde naar Amsterdam. Maar ik weet nu zeker dat het sowieso tijd was om te vertrekken en verder te gaan.

 

Het is mooi ook om te merken dat ik dat gedaan heb. Ik bén verder gegaan. Ik heb zoveel gedaan en zoveel bijgeleerd dat ik niet meer pas in dezelfde functie als in 2007. En dat is toch eigenlijk ook wel mooi.

 

Inmiddels heb ik de eerste dagen op mijn nieuwe werk er op zitten. Wat een verademing dat alles digitaal is en ik niet meer met ordners hoef te slepen. De koffie is er – niet geheel onbelangrijk – lekker en het is er lekker warm. Wat heerlijk dat ik een laptop en een telefoon kreeg en ik straks – na de inwerkperiode – weer lekker thuis kan werken. En ik ben zo blij als een kind met mijn stoere toegangspas. Ik ben met open armen ontvangen, er stonden bloemen klaar en al mijn accounts waren al aangemaakt en werken als een zonnetje. Kortom; ik ben blij! En ’s avonds heb ik weer wat energie over. Ik zeg win-win!

De dode hoek, mensen!

Kijk nou wat ik vind tussen mijn concept-blogjes! Een vrachtwagen-blogje, geschreven in maart 2023. Ik had nooit kunnen bedenken dat ik nu wéér tussen de vrachtwagens werk. De foto hier onder is wel van vandaag. Ik hoefde niet ver te zoeken 😉

Op een gewone doordeweekse dag, wandel ik tussen de middag naar de bakker voor een halfje bruin. Vlak voor ik de parkeerplaats bij de winkels op wil lopen, zie ik een enorme vrachtwagen een haast onmogelijke draai maken. Achteruit, de smalle ingang van het parkeerterrein op, om met de achterkant van zijn trailer bij de plaatselijke Trekpleister uit te komen om een nieuwe voorraad bende af te leveren. De chauffeur moet een paar keer steken om onhandig geparkeerde auto’s te ontwijken. Hij blokkeert een tijdje de straat naast de parkeerplaats. Hij steekt nog een keer achteruit en ik stop op de stoep. Op ruime afstand wacht ik geduldig af. Ik vermoed dat de chauffeur op jonge leeftijd al te kampen zal krijgen met versleten nekwervels. Ik zie zijn hoofd van links naar rechts schieten. Ik zie hem zichzelf uitrekken om goed zicht te hebben.

Ik blijf op de stoep staan en maak oogcontact met de chauffeur. Rustig aan, vriend. Ik sta hier en ik blijf hier staan tot jij klaar bent. Ik heb jarenlang in een vrachtwagen garage gewerkt. Dus ik weet hoe groot trucks zijn. En ja, ik weet het. Ze zijn rete-irritant op de weg. Die truckers. Ze douwen door als ze invoegen. Ze halen elkaar minutenlang in met twee kilometer verschil op de teller waardoor je er niet langs kunt. Maar realiseer je ook dat een vrachtwagen zomaar een paar ton kan wegen. Die zet je niet zomaar even stil. Realiseer je dat een vrachtwagen, zélfs een Volvo, niet zo wendbaar is als jouw personenwagen.

En terwijl ik daar sta te wachten, zie ik van alles vlak langs de vrachtwagen schieten. Die vrouw met die rollator had beter aan de overkant kunnen gaan lopen. Die twee tieners op de fiets, die vlak achter de oplegger langs fietsen weten misschien niet beter. Maar die moeder, die met twee koters op haar fiets, rakelings langs de rechterkant van de truck fietst, zou gewoon een enorme schop onder haar kont moeten krijgen. Zijn mensen nou zo dom of heeft echt nog nooit iemand van de dode hoek gehoord?

Dus hier is-ie nog een keer, mensen! De dode hoek! De chauffeur kan vanuit zijn cabine de personen binnen de gele lijnen NIET zien.

Bron foto: Yves Haud’Huyze, LinkedIn

We belong to the night.

Ken je dat? Dat je een bepaald nummer hoort en meteen voelde wat je toen voelde. Dat je nog precies weet wat je deed op dat moment. Wie er op dat moment belangrijk was in je leven. Meestal weet je daardoor feilloos het jaartal te noemen waarop dat nummer hoog in de hitlijsten stond. Het jaar van die ene vakantie. Van die verhuizing. Of van dat ene leuke vriendje.

Maar soms gaat die vlieger niet op. Soms ontdek je een nummer pas later. En wordt het toch een herinnering aan een bepaalde tijd. Die niet altijd overeen komt met de tijd dat het nummer in de hitparade stond. Ik heb dat met ‘We belong to the night’ van Ellen Foley.

Ellen Foley ken je wel. Zij was de dame die meezong met Meatloaf op Paradise by the Dashboardlights terwijl iemand anders op het toneel stond in die wereldberoemde clip. Ze had gewoon geen zin om te gaan touren met Meatloaf en deed liever haar eigen ding. Zoals ‘We belong to the night’ uitbrengen. In 1979.

In 1979 was ik tien. Ik speelde met mijn hondje Rigo in de achtertuin. Ik was bruidsmeisje bij het huwelijk van mijn grote zus. Mijn vriendinnetje Audrey was net verhuisd naar een andere stad maar ik raakte bevriend met mijn nieuwe buurmeisje. Ik was hartstochtelijk Abba-fan en al mijn inmiddels op zichzelf wonende broers en zussen belden naar huis als Abba op tv was om mij te waarschuwen. Van Ellen Foley had ik nog nooit gehoord.

Ergens pikte ik het nummer op. Jaren later. Geen idee waar. Maar het werd een favoriet die lang in mijn playlist prijkte. Een playlist die ik vaak afspeelde toen ik pas in Amsterdam bij de liefste ex woonde. Het was 2010. En om een woonvergunning te krijgen, moest ik minimaal 20 uur per week in Amsterdam werken. Via een vriend die bij een uitzendbureau werkte, was die baan zo geregeld. Maar het was niet de meest inspirerende job. Ik nam telefonisch bezorgklachten aan van lezers van een stel grote dagbladen.

Een oeverloze stroom boze mensen kreeg ik aan de lijn. Klachten over kranten die niet of te laat bezorgd werden. Klachten  over natte kranten, onbeschofte bezorgers en lawaaierige brommers om zes uur ‘s morgens. En het meest frustrerende was dat die klachten meestal niet direct opgelost werden en ik na een paar dagen dezelfde mensen wéér sprak. Alleen waren ze dan nog bozer. Ik ging er raar van praten. Als ex terloops meldde dat de koffie bijna op was, antwoordde ik op de autistische piloot ‘Dat is heel vervelend voor u’. En de wisselende diensten maakten het er ook niet beter op.

Ik heb het drie maanden volgehouden daar. En als ik nu We belong to the night hoor, zit ik weer in de tram. Onderweg naar dat vreselijk werk, in alle vroegte, in het donker. Overstappen op het Leidseplein, waar destijds nog gratis Metro-krantjes uitgedeeld werden. En ik troostte mezelf altijd met de gedachte dat dát pas een rotbaan was. Dan viel mijn werk eigenlijk nog wel mee. 

 Ik reisde verder met lijn 10, langs het huis van Mathilde Willink dat er altijd zo luguber uitzag in het donker, terwijl Ellen Foley zong. De uren op mijn werk kropen voorbij terwijl ik luisterde naar boze mensen, uitgescholden werd, probeerde klachten op te lossen en vaak moest toegeven dat het wéér niet gelukt was. En halverwege mijn werkdag kreeg ik altijd een hartstochtelijk verlangen om krantjes te gaan uitdelen op het Leidseplein. Alles was beter dan het werk dat ik deed.

 Bij het horen van dat ene nummer, ben ik – 12 jaar later – nog altijd opgelucht. Dat ik morgen niet in de tram zit onderweg naar dat immense, ongezellig kantoor om die eindeloze stroom klachten aan te horen. En dan count ik my blessings maar weer eens.