Maanden geleden zag ik hem voor het eerst. Bij het station Sloterdijk, in alle vroegte terwijl ik onderweg was naar mijn werk. Een man die zijn hondje uitliet. Het viel mij op omdat er niet veel huizen in de buurt zijn; ze moesten al best een flinke wandeling gemaakt hebben, zo ’s morgens in alle vroegte. Het hondje valt in de categorie ‘scharminkeltje’. Zo lelijk dat-ie leuk is om te zien. Ik moet er om glimlachen als ik het stel passeer. Maar de man kijkt stug voor zich uit en glimlacht niet terug.
Sindsdien kom ik de man met het hondje zeker twee of drie keer per week tegen. Dat schept een band natuurlijk. Dus glimlach ik elke keer als ik ‘m tegen kom vriendelijk. Maar de man glimlacht nooit terug. Hij groet niet, hij kijkt me niet aan. Hij loopt gewoon door, stug voor zich uit kijkend. Nou weet ik wel dat het in Amsterdam niet gebruikelijk is om passanten op straat te groeten. Maar ik ben verbaasd over zoveel onwilligheid. Dus houd ik vol. Ik blijf glimlachen en groeten. Maandenlang. Het wordt een soort persoonlijke kwestie. Ik moet en zal die man laten zien dat wereld zo slecht niet is.
Ondertussen bedenk ik me waarom de man met het hondje niet terug groet. Hij lijkt zo treurig. Misschien is-ie zijn baan verloren. Zit-ie al een tijdje werkeloos thuis en heeft-ie niets beters te doen dan rondjes lopen met zijn hond. Of misschien heeft-ie zijn vrouw niet verteld dat hij zijn baan kwijt is en loopt-ie de hele dag buiten terwijl zijn vrouw denkt dat-ie op zijn werk is. Maar dan zou hij de hond niet meenemen. Toch?
Of misschien heeft de man met het hondje wel helemaal geen vrouw. Maar om daar nou zo treurig van te worden? Nou ja, misschien is zijn vrouw er vandoor. Met zijn beste vriend. Dat zou wel iets verklaren. Of misschien is het nog veel erger.
In mijn gedachten wordt de reden van zijn stugheid steeds dramatischer. Misschien is zijn vrouw wel overleden. Is de man met het hondje een treurende weduwnaar die zijn vrouw verloren heeft bij een gruwelijk ongeluk. Of aan een slopende ziekte.
En daarna kreeg hij natuurlijk ruzie met zijn kinderen, die hun kindsdeel wilden hebben en wilden dat hij zijn huis verkocht. Het huis waar hij met zijn overleden vrouw zo gelukkig was. Wat een rotkinderen! En nu houden ze natuurlijk ook nog de kleinkinderen bij hem weg. En nu zit-ie daar. Moederziel alleen met zijn hondje. En daarom gaat de man iedere dag een hele lange wandeling maken met zijn hondje. Want dat hondje is het enige dat-ie nog heeft.
Zo iets treurigs moet het zijn. Het was zomer toen ik de man met het hondje voor het eerst zag lopen. Inmiddels is het winter. Ik heb een half jaar vriendelijk gegroet. Allerlei rampscenario’s die zouden kunnen verklaren waarom de beste man zo treurig kijkt, zijn in mijn gedachten de revue gepasseerd. Maar de man met het hondje geeft nog steeds geen sjoege. Geen glimlachje, nog geen knikje kan er van af.
Het zou zomaar kunnen, dat wat ik bedacht heb, waar is. Maar het zou ook zomaar kunnen dat de man met het hondje gewoon een ongelooflijk chagrijnige vent is. Met een verschrikkelijk ochtendhumeur. Misschien heeft-ie thuis wel een schat van een vrouw zitten. Kerngezond en springlevend. Die hem iedere morgen kordaat de deur uit stuurt. Met de hond. “Ga jij maar even wandelen. Tot je humeur wat beter is. En neem meteen die hond mee.” Omdat ze geen zin heeft om tegen zijn chagrijnige hoofd aan te kijken. Dat kan natuurlijk ook.
Ik zie voor me hoe de vrouw van de man met het hondje, in alle rust, geniet van het eerste kopje koffie van de dag. Ergens in een warme keuken met vrolijke gebloemde gordijnen. Waar de radio zachtjes aanstaat en het naar vers gebakken broodjes ruikt. Terwijl ondertussen haar chagrijnige echtgenoot buiten loopt met de hond. In de kou.
En eigenlijk is dat in mijn hoofd het leukste scenario. Ik denk dat ik deze houd.