Categoriearchief: Dochterlief

Willekeurig woord – Rubberlaars.

Surfend op het internet ontdekte ik dat er sites bestaan die een willekeurig woord voor je tevoorschijn toveren. Hoe leuk is dat? Als je dan even geen inspiratie hebt, of alleen maar dingen mee maakt die niet geschikt zijn voor publicatie op je weblog, dan kun je zo’n woordengenerator gebruiken! Dat wilde ik wel eens proberen. De woordengenerator kwam met het woord ‘rubberlaars’ op de proppen. Nou, daar weet ik wel een verhaal bij, hoor.

Toen mijn dochter geboren werd, woonde ik in een flatje. Weliswaar met een balkon, maar met ook maar één slaapkamer waardoor dochterlief bij mij op de slaapkamer sliep. Dat was niet zo’n ramp maar het was fijn dat ik na bijna een jaar een andere woning toegewezen kreeg. Sinds die tijd had ze een eigen slaapkamertje. En we hadden een tuintje!

Dat tuintje was vooral fijn toen Michelle een dreumes was. Ze was nog te klein om op straat te spelen maar ze kon wel veilig in de tuin spelen. Zo vlak na de verhuizing was de tuin nog een grote puinhoop maar ze kon niet weglopen en ik hield altijd een oogje in het zeil. En dus scharrelde Mich vaak lekker buiten rond. Zo ook op die dag in maart 1994. Ze was pas anderhalf en het waaide best hard die dag. Maar ach, jasje aan, rubberlaarsjes aan en lekker in de tuin spelen. Met blozende wangetjes dribbelde ze het tuinpad op en neer.

Ze was nét ons schuurtje gepasseerd toen door een enorme windvlaag de schuurdeur open waaide. Ik probeerde nog een snoekduik te nemen om de deur tegen te houden maar ik was te laat. De deur zwaaide met een noodgang open en raakte Mich, net twee turven hoog, vól in haar rug. Ze werd compleet gelanceerd en smakte een meter verderop op het tuinpad. Dat was brullen natuurlijk. Terwijl ik haar optilde om haar te troosten en de schade op te nemen, zag ik dat ze nog maar één rubberlaarsje aan had. De andere was blijven steken tussen de onderkant van de schuurdeur en het tuinpad.

Behalve een flinke bult op haar hoofd mankeerde Michelle niets. Maar bij het woord ‘rubberlaars’ moet ik meteen denken aan dat zielige tafereel van dat kleine rubberlaarsje, klem onder de schuurdeur.

En hoe ik zo zeker weet dat het maart 1994 was? Omdat ik toevallig nét een foto gemaakt had van Michelle, vlak voor haar lancering. Toen ze nog lachte.

Dierendag.

De hele A9 stond vast vanmorgen dus ik besloot er een thuiswerkdagje van te maken. Ik had net ingelogd toen mijn telefoon ging. Dochterlief belde vanaf haar vakantieadres in Italië. We whatsappen elkaar suf, de hele dag door. Maar bellen doen we haast nooit. Foute boel dus.

‘Hé,’ zeg ik voorzichtig als ik opneem. En Michelle valt met de deur in huis. ‘Mam, ik heb slecht nieuws’ zegt ze. Iets met Robby, schiet het door mijn hoofd. Of een ongeluk met hun huurauto. ‘Nanook is vermist bij de oppas. Sinds gisterenavond al’. Deja vù. Terug in de tijd naar 2016. Toen zaten Mich en Robby ook in Italië. Maar toen belde de oppas naar mij. Om te vertellen dat hun hondje Boefje was overleden. Ik was alleen op mijn werk, liep rondjes door het kantoor om moed te verzamelen om Michelle te bellen met het slechte nieuws. En toen ik belde, hoorde ik haar hartje breken. En er was niets wat ik kon doen.

Maar nu kan ik wél iets doen! Met de telefoon nog in mijn hand spring ik op en trek mijn schoenen aan. ‘Geef me het nummer van de oppas. Ik ga helpen zoeken!’ Mich appt het telefoonnummer en terwijl ik de oppas bel, trek ik mijn jas aan. Ze neemt vrijwel meteen op met alleen een gejaagd ‘Hallo?’ ‘Ben jij C?’ vraag ik. En voor ik kan zeggen, wie ik ben, begint C in de telefoon te schreeuwen. ‘Ze hebben haar gevonden! Ze is oké! Ze is oké! Ik ga haar nu ophalen!’ Van opluchting begin ik ook te schreeuwen. ‘Ga maar! Ik bel Mich! Ga maar snel! Ik bel je straks!’ En ik bel Mich om te vertellen dat Nanook gevonden is.

Mijn knieën knikken en ik pak eerst een bak koffie voor mezelf. Even bijkomen. En ik ben pas écht gerust als de eerste foto’s van Nanook via Whatsapp binnenkomen. Ze is het. Ze is het echt! En ze is oké. Later komen de verhalen. Dat Nanook altijd bij C in de buurt blijft maar ‘s avonds laat ineens een spurt nam via de voordeur die open stond. ‘En ze kan zo hard rennen!’ zegt C.

C heeft drie uur in haar pyjama door de wijk gefietst, roepend om Nanook. Ondertussen printte haar man posters uit, die ze overal ophingen. Daarna heeft C nog een halve nacht voor het huis van Michelle en Robby gezeten. In de hoop dat Nanook naar haar eigen huis zou lopen.

Ondertussen heeft iemand anders Nanook gevonden. Die persoon is rond blijven lopen met Nanook in de hoop haar baasje te vinden. Om kwart voor een ‘s nachts heeft ze Nook mee naar huis genomen zodat ze in elk geval veilig was. Ze plaatste een berichtje op Facebook, in de groep voor vermiste dieren in haar wijk. En de volgende dag zag ze overal de flyers hangen en belde ze C.

Er is niemand boos op de oppas, trouwens. Het kan altijd gebeuren dat een hond ontsnapt. En C heeft het prima gedaan. Ze heeft Nanook meteen als vermist opgegeven bij Amivedi en al die flyers opgehangen. Wat een horrornacht moet het geweest zijn voor haar, fietsend door het donker, wachtend voor een leeg huis en dan terug naar huis zonder hond. Eind goed, al goed gelukkig. Nookie is oké! Wat zal ze lekker slapen vannacht. Net als C en haar man.

Het leed dat corona heet.

Man, wat was het zwaar, dat weekend Dublin! Natuurlijk kon ik weer eens niet slapen in een vreemd bed. En mijn oren zaten dicht door het opstijgen en landen van het vliegtuig. Die zaterdag sleepte ik mezelf door de Dublin Zoo, mopperend over het feit dat ik zo uit vorm was. En zondag had ik niet eens meer de puf om mijn camera mee te slepen. Maar het kwartje viel pas tijdens de laatste etappe van de reis. Ik zweefde meer over de snelweg dan ik reed, toen ik van Michelle naar huis reed. Eenmaal thuis gooide ik mijn tas in een hoek en deed ik eerst een zelftest. Binnen twee minuten verschenen er twee knalrode strepen in het venster. Kak! Corona!

Het verklaarde een hoop. Maar ik schrok er ook wel van. Zeker omdat ik gezellig een heel weekend met mijn dochter opgetrokken had. En zij zou de week daarop een groot feest vieren ter ere van haar verjaardag. Ik hoopte er maar het beste van. De fouten die ik maakte als moeder zijn nog redelijk te overzien maar haar 30ste verjaardag verpesten zou me een levensgroot schuldgevoel opleveren. Origineel cadeau wel, een corona-besmetting, maar toch liever niet.

Daarnaast waren er wat praktische problemen. Ik kwam net terug van een weekend weg maar even boodschappen doen zat er niet in. Gelukkig had ik voor ik wegging een grote pan macaroni gekookt. Ik had nog drie bakjes in de vriezer. Ik had brood, kaas, eieren en melk in huis. En paracetamol. Dus ik zou het wel redden. Ik nam een douche en kroop in bed.

Dinsdag werkte ik een beetje van uit huis. Maar ik hing vooral duf rond. Rillering, duizelig en mijn oren zaten nog steeds dicht. De tas met was uit Dublin stond mij verwijtend aan te kijken maar ik had niet de puf om hem uit te pakken. Ik at mijn bakje macaroni en kroop weer op tijd in bed. ’s Woensdags dacht ik me iets beter te voelen. Ik zette de vuile vaat in de vaatwasser, maakte mijn tas lees en zette een was aan. En toen moest ik toch weer even gaan zitten. Poepoe! Om mijn eentonige macaroni-menu te doorbreken, bestelde ik een frietje. Het viel nog niet mee om aan het minimale bestelbedrag te komen dus ik at me zo ongeveer dood. Gelukkig had ik mijn smaak nog! Volgevreten rolde ik maar weer op tijd mijn bed in.

Vreemd genoeg werd ik donderdag kiplekker wakker. Nergens last van. Mooi natuurlijk, want dat zou betekenen dat ik er vrijdag weer op uit mocht. Maar ik vertrouwde het voor geen anderhalve meter. Voor de zekerheid annuleerde ik al mijn afspraken. Dochterlief testte nog steeds negatief dus die gaf een knalfuif ter ere van haar verjaardag. Ik had geen zin om als een soort superspreader haar hele vriendenkring te besmetten dus ik sloeg haar feest over. Ik ging niet bij mijn moeder op bezoek en ik cancelde die leuke afspraak voor zaterdag avond.

Dat bleek een slimme zet. Want het herstel van corona was er eentje met ups en downs. De ene dag voelde ik me kiplekker en de volgende dag was ik totaal geradbraakt. In het weekend en de dagen erna hoestte ik na het wakker worden zo enorm dat het leek of ik de avond daarvoor een baal zware shag gerookt had. Soms had ik het idee dat ik koorts had. En af en toe was ik ineens weer een beetje dizzy. Voor de zekerheid bleef ik nog maar even binnen.

Zo sukkelde ik nog een week door. De ene dag fluitend en zo fris als een hoentje. En de dag erop weer zo duf als een konijn. Ik at nog een bakje macaroni. Afgewisseld met een gebakken ei en een tosti. Maar langzaamaan werd het hoesten minder en verdwenen de watten in mijn hoofd. Op vrijdagavond, rond een uur of negen, zat ik op de bank. Buiten regende het. En ineens kreeg ik een briljant idee. Ik zou gaan wandelen.

Terwijl de regen tegen de ruiten kletterde, trok ik kordaat mijn schoenen aan, enigszins verbaasd over mezelf. Dat ik ging wandelen in de stromende regen kon twee dingen betekenen: 1: ik was echt beter nu. Of 2: corona was in mijn bolletje geslagen en ik was nu volledig krankzinnig geworden. Na een uur kwam ik natgeregend maar tevreden thuis en kon ik met zekerheid zeggen dat het optie 1 was. Ik ben weer beter!

30!

Tjonge. Dat was toch wel een dingetje. Mijn eigen leeftijd; daar heb ik niet zo’n moeite mee. Maar dat dochterlief afgelopen weekend 30 werd, vond ik wel gek. Al is het alleen maar omdat de afgelopen dertig jaar zo snel gingen. Ik knipperde twee keer met mijn ogen en BAM! Ze is dertig! En natuurlijk moet ik daar een logje over schrijven. Maar ik durf niet meer. Ik heb al zo vaak geschreven hoe lief en leuk mijn dochter is, dat weten jullie nu wel. Zelfs een filmmontage maken was geen optie. Die maakte ik vorig jaar al. Waarmee ik mezelf dus behoorlijk in de vingers sneed. Dus wat dan?

Ik zeg het gewoon nog één keer: het is een feest haar moeder te zijn. En er gaat geen dag voorbij dat ik er me niet bewust van ben, hoe ik geboft heb. Maar dat gezegd hebbende, kunnen we over naar iets anders. Het verschil tussen 30 jaar geleden en nu, bijvoorbeeld.

1992 was het. En toen Michelle geboren werd, stond ‘You are my destiny’ van Lionel Richie op nummer 1 in de top 40. Ik draai het nummer nooit meer, maar ik vind de tekst nog steeds bijzonder. Mijn telefoon zat aan een kabeltje dat uit de muur kwam. En – dat was hip toen – ik had een antwoordapparaat! Met zo’n heel klein cassettebandje er in. Als je een boodschap had, moest je eerst het bandje terug spoelen.

Ik had geen auto, wel een fiets. Van elektrische fietsen had nog niemand gehoord. Gewoon trappen. Vaak hard trappen als je wind tegen had. En nat regenen. Zo vaak dat ik me toen heilig voornam; als ik ooit een auto heb, regen ik nooit meer nat. Dat blijkt in de praktijk toch niet helemaal haalbaar. Ik heb een auto maar ik regen nog steeds nat op de fiets. Op de terugweg.

We betaalden nog met guldens. Ik woonde in een leuk appartementje boven een winkelcentrum. Ik had één slaapkamer, dus Michelle heeft – tot onze verhuizing toen ze tien maanden was – bij mij op de kamer geslapen. De huur van mijn appartement was ƒ 711,-. Ik vond dat kneiterduur destijds. Terwijl het nu, omgerekend, € 322,64 zou zijn. Spotgoedkoop! Ik werkte bij CZ, het ziekenfonds in Tilburg. En volgens mij verdiende ik rond de ƒ 1100,-. Omgerekend zou dat € 499,- zijn! Een vetpot was het dus niet. Maar ik had niet veel nodig. Mijn enige luxe was de leesmap. Boeken haalde ik bij de bibliotheekbus, die elke week achter mijn huis stond. En af en toe kocht ik een cd. Want van MP3’tjes had nog niemand gehoord.

Steamingsdiensten bestonden nog niet. We keken Nederland 1, 2 of 3. En RTL-Veronique, dat uitzond vanuit Luxemburg. Dat werd later RTL. Ik keek Rosanne en Full House. Favoriet waren Dharma and Greg en Columbo. En als ik hoogzwanger niet kon slapen ‘s nachts, keek ik Oprah Winfrey. “You get a car! And you get a car! And you get a car!” Het kon niet op, die gekkigheid in Amerika. Als ik bij mijn ouders bleef eten, keek mijn moeder naar Jerry Springer. In alle staten was ze, als de gasten elkaar weer eens in de haren vlogen. Hoe vaak mijn vader en ik haar ook vertelden dat het doorgestoken kaart was; ze geloofde ons nooit. 

In 1992 opende Disneyland Parijs haar deuren. Jarenlang kreeg ik rond de verjaardag van Michelle altijd wel een of andere jubileum-aanbieding in de bus. We zijn er jaren later ooit een keer heen geweest, samen met mijn zus en mijn nichtje. Maar we vonden er niet zo heel veel aan. Het was november en mijn zus en ik waren de kou en de regen zó beu dat we tegen onze dochters gelogen hebben dat de lichtjesparade niet door ging omdat het regende. Ze slikten ons verhaal voor zoete koek en speelden verder in de gangen van het hotel wat ze veel leuker vonden dan dat hele stomme park. Laatst zag ik weer een reclame voorbij komen. “Disneyland Parijs bestaat 30 jaar!!” En elke keer denk ik dan ‘Oh ja, da’s waar ook’. 

Maar het meest vreemde was dat er geen internet was. We hadden geen Google en geen email. Als ik iets wilde weten, belde ik mijn vader die meestal wel een antwoord wist. Ik had een penvriendin in Zwitserland, met wie in een innige briefwisseling onderhield. Handgeschreven brieven, compleet met foto’s. En als je iemand wilde spreken dan belde je gewoon naar iemands vaste telefoonlijn. Met bijhorende netnummer, dat verschilde per stad. Even een berichtje sturen of een foto was er niet bij. Ik was al diep onder de indruk van de fax die jaren later op mijn pad kwam. Want zelfs die bestond nog niet in 1992.

En als ik dit zo op een rijtje zie, kan ik niet ander dan concluderen dat ik écht oud aan het worden ben. Maar goed, dat kan wel kloppen. Ik heb tenslotte een dochter van dertig!

Wat herinner jij je nog van 1992?