Petje af!

Mijn oude moedertje is ziek. Vorige week zouden we gaan winkelen samen maar dat ging niet door omdat ze het heel erg benauwd had. Af en toe had ze extra zuurstof nodig dus winkelen was niet echt een optie.

Op zich niet erg want toen ik aankwam in het tehuis waar ze woont, werd net extra feestelijk de tafel gedekt. Ze hadden weer een thema-diner. Het thema was ‘Ja zuster, nee zuster’.

Meestal vraag ik of mijn moeder op haar kamer kan eten als ik er ben. Dat is nooit een probleem en als er eten genoeg is, krijg ik ook een bordje eten. En ik moet zeggen; het smaakt altijd prima, dankzij de vrijwilligers die koken.

In verband met het thema-diner vond ik het zonde om op mijn moeders kamer te eten. Ik vroeg of mijn moeder gewoon in de eetzaal kon eten en of ik daarbij mocht zijn. Dat mocht en er werd zelfs een bordje voor mij bij gezet. Dus reed ik mijn moeder naar de eetzaal en nam plaats naast haar.

De tafel was feestelijk gedekt. Er was een prachtig geknutselde menu-kaart en het zorgpersoneel liep verkleed rond en deelde de maaltijd uit. Tussen elke gang werd een liedje gezongen uit de oude serie ‘Ja, zuster. Nee, zuster.’

Mijn moedertje weigerde het eten dat prima smaakte. Ze wilde echt niet. ‘Zal ik dan een tosti voor je maken, Joke?’ vroeg een van de zorgmedewerkers. Het motto ‘Eten wat de pot schaft’ waarmee mijn moeder ons groot bracht, telt schijnbaar niet meer als je 92 bent. Dus kreeg mijn moeder een tosti die ze tevreden opsmikkelde terwijl het zorgpersoneel liedjes zong.

Na het dessert werd een heus rijtuiggie de zaal in gereden en zong het zorgpersoneel over de rit naar Vinkeveen terwijl de bewoners mee klapten op de maat. Voor zover ze dat konden.

Er was nog koffie met een bonbon na. En als afsluiter was er voor elke bewoner én voor mij een vaasje met geknutselde bloemen van de kindertjes van een basisschool in het dorp.

Ik heb sowieso al grenzeloze bewondering voor de zorgmedewerkers in het tehuis waar mijn moeder woont. Hoe ze de bewoners wassen, aankleden, helpen met eten, hen troosten en naar hen luisteren. Allemaal met een glimlach en eindeloos geduld.

En dat ze dan tussendoor nog even een complete show weg geven vind ik fantastisch. Petje af voor de zorg! We boffen dat er zo goed voor ons moedertje gezorgd wordt.

Papa’s verjaardag.

1987 – Pa en ik


Gisteren had je 91 moeten worden. Maar je werd maar 62. Je stierf zoals men dat noemt ‘na een kort ziekbed’ en wij bleven verbijsterd en in shock achter. Ik weet nog hoe ik tot het einde hoop bleef houden en mezelf voorhield ‘Over vijf jaar lachen we hierom. Weet je nog, Pap? Dat je bijna het loodje legde?’

Maar je legde het loodje. Je ging écht dood. Ineens was je vreselijk, gruwelijk, voor altijd en eeuwig dood. En wij konden je eigenlijk nog helemaal niet missen. Onze rots in de branding. Maar we moesten wel.

Ik herinner me hoe moeilijk het was om afscheid te nemen, daar in dat kamertje in het uitvaartcentrum. Mijn zussen en ik zaten constant aan je te plukken. We kamden je haren, checkten of je wel sokken aan had en we ontdekten verrukt dat je nog gewoon rook naar Pa. Kleinkinderen speelden rond je kist en het was gek dat jij daar zo stil lag.

Je had een apart gevoel voor humor. En de eerste jaren fluisterde ik regelmatig ‘Pap, kom op! Het grapje heeft nu wel lang genoeg geduurd. Kom maar gewoon terug.’ Maar de dood is onherroepelijk. Je kwam niet terug. Hooguit in mijn dromen. Waar ik je zelfs nu nog steeds nét niet zie maar voel dat je er bij bent. Ergens in een hoekje van mijn dromen. Altijd en helaas nét buiten beeld.

Ik mis je en ik denk vaak aan hoe het geweest zou zijn als je echt 92 zou zijn geworden. Zou je nog steeds zo’n beer van een vent zijn? Of zou je een klein, oud mannetje zijn geworden? Zou je nog steeds tranen met tuiten lachen om practical jokes? Zou je nog steeds zoveel boeken lezen? En nog steeds het antwoord weten op al mijn vragen?

Het troost me dat je nooit helemaal weg bent gegaan. Na al die jaren hoor ik nog steeds je stem in mijn hoofd. En ik herken eigenschappen van jou in mezelf. Jouw rust en kalmte zijn eigenschappen die mij – met name op werkgebied – vaak toegeschreven worden. Ik heb ze niet van een vreemde.

Soms hoor ik mezelf praten. Op een verjaardagsfeestje. Op mijn werk. Of gewoon ergens op visite. Ineens komt er weer een verhaal voorbij over jou. Over hoe je onze schoenen begroef in de tuin omdat wij ze lieten slingeren. Over hoe je onze honden zo goed africhtte; ze konden kunstjes en staken nooit de straat over zonder jouw toestemming. Over je werk bij de brug waar wij allemaal kind aan huis waren. Over het buurjongetje dat je in de vroege morgen redde van een bijtende hond met het scheerschuim nog op je kaken.

Een tikkeltje beschaamd vraag ik me later af waar dat vandaan komt. Waarom gooi ik ineens – out of the blue – wéér een verhaal over mijn vader in de groep? Dertig jaar later. Maar eigenlijk kan het me ook niet schelen.

Ik blijf over je praten. Ik blijf over je vertellen. Over je gekke streken en je heldendaden. Want zoals lang geleden op je bidprentje stond: ‘Dood ben ik pas als jij me bent vergeten’. En dat, lieve papa, dat gaat never nooit gebeuren.

Nog niet.

Laatst was ik op bezoek bij mijn beste vriendin en haar man. Zij hebben een heel lief katje, Tina. Ze kregen Tina als kitten midden in de Corona-periode, tijdens de lockdown. Daardoor heeft Tina in het begin weinig mensen gezien en is ze een beetje schuw.

Steeds als ik daar ben, praat ik even tegen Tina, die zich dan ergens verstopt heeft. En ze laat zich steeds een beetje meer zien. Ze bekijkt me op veilige afstand vanuit de gang. En ze durft zelfs al een beetje de kamer in te komen als ik er ben.

Tijdens mijn laatste bezoekje heb ik zelfs met Tina gespeeld! Aaien lukt nog niet, dat is nog te eng. Maar ik mocht wel met een kattenspeeltje zwaaien. En Tina probeerde ijverig het speeltje te pakken. Een grote stap in de goede richting!

Eenmaal thuis, dacht ik aan Tina. Dat het toch wel heel leuk en heel gezellig is, een kat. Dat ik ook zo genoten heb mijn onze Spike en het af en toe best wel mis, zo’n beestje in huis. Ik heb nog wat spulletjes van Spike bewaard. En bovendien; wat kost een kattenbak nou helemaal?

Maar de dag daarna fietste ik weer eens langs de praktijk van de dierenarts waar we met Spike altijd heen gingen. Voor zijn inentingen, voor zijn dieetvoer en voor alle onderzoeken als wij weer eens dachten dat Spike iets mankeerde.

De dikke vette Audi van de dierenarts stond glimmend naast de praktijk. En ik dacht wat ik altijd denk als ik die bak zie staan. ‘Die velgen heb ik betaald, vriend. En die bumper is ook van mij’. Kapitalen hebben we gepind daarbinnen.

Maar dat hoort erbij. Als je een dier in huis neemt, moet je er zo goed mogelijk voor zorgen. Ook als dat bergen geld kost. Maar mijn zin in een gezellig kattenbeestje in huis werd al snel minder. Nee, ik doe het toch maar niet. Die Audi van de dierenarts kan nog wel even mee. Maar wie weet… ooit.

 

Ik ook van jou.

Vanwege een afspraak ben ik in Brabant. En als ik er tóch ben; no way dat ik uit Brabant vertrek zonder mijn oude moedertje gedag te zeggen! Dus rijd ik onderweg naar huis even langs het tehuis waar ze woont.

Ik heb haar schone was bij me en hoop dat de boel niet te veel gekreukeld is na een lange dag in mijn kofferbak. Wegens plaatsgebrek op haar kamer heeft ze een eigen kast in mijn huis waar haar winterkleding hangt. Ik wil niet dat ze het koud krijgt nu het herfst wordt. Dus heb ik ook wat truien en vesten ingepakt.

Al rijdend onderweg naar de zorginstelling waar ze woont, mijmer ik hoe de rollen omgedraaid zijn, nu ze zo oud is. Hoe wij nu voor mijn moeder zorgen, zoals zij ooit voor ons zorgde. We vallen haar niet meer lastig met onze sores. Die lossen we zelf wel op, zonder haar. Want we zijn nu echt volwassen. Ondertussen helpen we haar waar we kunnen en en proberen we ervoor te zorgen zodat ze zo comfortabel is als maar mogelijk is.

De deur van haar kamer staat altijd open. Want ze is dol op aanloop. Iedereen kan altijd bij haar binnen lopen. Als bij haar kamer kom, blijf ik in de deuropening staan. Ze heeft me niet aan horen komen. Stilletjes sta ik in de deuropening naar haar te kijken, zoals ze daar zit in haar rolstoel. Ze kan bijna niets meer. De weinige hobby’s die ze had, kan ze niet meer doen omdat haar handen niet meer willen. Ze zit vaak maar wat te suffen. Half te slapen, te wachten. Tot er weer een dag voorbij is.

Maar vandaag zit ze te glimlachen. En als ik wat beter kijk, zie ik dat ze een foto-album op schoot heeft. Een oud foto-album. Met daarin de babyfoto’s van mij en mijn broers en zussen. Ze zei nooit dat ze van ons houdt. Haar generatie praatte niet over gevoelens. Dat ze van ons houdt, liet ze blijken door warme maaltijden, schoon gewassen kleren en een keurig huis.

Maar ze houdt van ons. Met haar hele hart. Ik zie het in haar glimlach terwijl ze met haar gerimpelde handen de vergeelde foto’s streelt terwijl ik naar haar sta te kijken.

‘Ik ook van jou, mam’ denk ik terwijl ik naar binnen loop en haar een knuffel geef. En ik tel mijn zegeningen dat ik het nog gewoon hardop tegen haar kan zeggen.