Zinloos.

Ergens in een of andere lockdown begon ik Italiaans te leren via Duolingo. Gewoon zomaar. Voor de lol. En omdat ik Italiaans een mooie taal vind. Inmiddels zijn we járen verder en ik heb stug volgehouden. Iedere dag doe ik een lesje op mijn telefoon en dat maakt dat ik inmiddels een streak van 946 dagen heb! Apetrots ben ik daarop! 946 dagen achter elkaar heb ik al een lesje Italiaans gedaan! Het is niet zo dat ik nu Italiaans spreek, hoor. Maar soms pik ik wel iets op.

Als bij een kind dat leert lezen, vallen er soms kwartjes. De ijssalon hier op het winkelcentrum heet Fratelli. En ineens snap ik waarom. De uitbaters zijn broers. En Fratelli betekent broers! Maar verder kan ik eerlijk gezegd niet veel met mijn Italiaans. Ik kan zeggen dat ik het kasteel zie vanuit mijn huis. Maar ja, ik zie geen kasteel vanuit mijn huis dus die zin zal ik niet vaak gebruiken. Of ik kan je vertellen dat mijn nichten een kalkoen koken. Maar dat doen ze nooit, dus tja.. Daarnaast kom ik nooit in Italië en heb ik niet één Italiaan in mijn buurt. Dus oefenen is er ook niet bij.

Als de paus op tv is, spits ik mijn oren en probeer ik een beetje te verstaan wat hij zegt. Maar het lukt me voor geen meter. Of Italiaanse liedjes! Ook zo iets. Ik versta sommige woorden maar het écht helemaal verstaan doe ik niet. Ik kijk op Youtube wel eens liedjes in het Italiaans, met ondertiteling. Het enige liedje wat ik nog een beetje kan volgens is ‘Colors of the wind’. Verder is het hopeloos. Het enige Italiaans dat ik versta is het Italiaans van de Nederlanders in ‘Ik vertrek’. Die spreken meestal namelijk nog slechter Italiaans dan ik. 

Op zich wel logisch ook; die vijf minuutjes per dag zet natuurlijk geen zoden aan de dijk. En toch weiger ik het op te geven. Gewoon omdat ik weiger mijn aaneengesloten reeks van 946 lesjes te onderbreken. Hoewel ik van dat getal soms ook wel moedeloos word. 946 lesjes. Waarom ga ik hier in hemelsnaam mee door? Nou, omdat ik merk dat ik simpele Italiaanse stukjes tekst toch een beetje kan vertalen. En omdat het stiekem toch wel leuk is. En omdat nou niet eenmaal niet alles in het leven zin hoeft te hebben. 

Wat voor zinloze dingen doe jij?

 

De zakdoek van papa.

Mijn vader overleed in 1993. Hadden we toen al massaal dozen met tissues in huis? Ik denk het niet. Want ik herinner me de middagen aan het einde van dat jaar waarop ik samen met mijn moeder en mijn zussen koffie dronk in de keuken van ons ouderlijk huis. En ik herinner me hoe mijn moeder steevast een keukenrol in het midden op de keukentafel zette omdat we binnen tien minuten met z’n allen zaten te huilen omdat we hem zo misten.

 

Mijn vader gebruikte geen tissues. En ook geen keukenrol. Mijn vader gebruikte katoenen herenzakdoeken. Van die grote witte, met een subtiel gekleurd randje. Ik gruwde daarvan. Want hij deed álles met die zakdoeken. Als hij olie peilde, veegde hij de peilstok af aan zijn zakdoek. Hij veegde er vogelpoep mee van zijn autoruit. Hij viste er de soepjes mee uit de ogen van onze hond. Hij veegde er de werkbank in de schuur mee af. En hij snoot er zijn neus in. 

 

Mijn moeder waste mijn vaders zakdoeken in de kookwas en streek ze extra heet zodat er altijd een flinke stapel kraakheldere zakdoeken klaar lag. Desalniettemin slaakte ik regelmatig kreten van afschuw als mijn vader weer eens iets smerigs schoonmaakte met zijn zakdoek. ‘Gátver! Páp!’ Ooit verklapte hij mij zijn geheim: hij had twéé zakdoeken. In zijn rechter broekzak een exemplaar om te snuiten. En in zijn linker broekzak eentje ‘voor al het andere’. Het maakte het iets minder smerig maar nog steeds weerzinwekkend. 

 

En toch, toen mijn vader overleden was, nam ik een paar van zijn schone zakdoeken mee. Als aandenken. Kraakhelder, keurig gewassen en gestreken door mijn moeder. Maar de tissues deden hun intrede en de zakdoeken van mijn vader lagen meestal ongebruikt in de kast. Tenzij ik verdriet had. Want als ik echt héél, héél hard moest huilen, was er niets fijner om mijn tranen mee te drogen dan de zakdoeken van mijn vader. 

 

Vorige week maakte ik, bij het maken van een midnight-snack, een onhandige manoeuvre met de kaasschaaf en schaafde ik een flink gedeelte van een van mijn knokkels af. Ik deed een greep naar de doos met tissues, wikkelde er een paar om mijn vinger en ging, bloedend als een rund, op zoek naar de verbandtrommel. Die bleek ik aan ex mee gegeven te hebben. Tenslotte was hij de brokkenpiloot van ons tweeën. 

 

In de badkamerkast vond ik welgeteld één armzalig gaasje en twee pleisters. Daar ging ik het niet mee redden. Ik plakte het gaasje met de twee pleisters over mijn knokkel en haalde een van papa’s zakdoeken uit de kast. Van de zakdoek maakte ik een soort van verbandje dat ik vastmaakte over het gaasje en de pleisters. En hoewel ik een vaag vermoeden had van al het gruwelijks dat er vroeger met die zakdoek gebeurd is, had het toch iets troostend. Dertig jaar later bleek het nog steeds te helpen; een zakdoek van papa. 

 

PS1: Alles oké. Vinger geneest goed.

PS2: Inmiddels EHBO-setje aangeschaft.

PS3: Zakdoek ligt weer schoongewassen in de kast. Klaar voor een eventuele volgende calamiteit.

 

DIY Muurdecoratie.

In een vloek en een zucht heb ik begin vorig jaar mijn huis opnieuw ingericht. Ik verfde de muren, kocht nieuwe meubels, beging wat flaters en als finishing touch hing ik een eigen werk aan de muur. Er was één ding wat nog ontbrak; iets om aan de muur boven de bank te hangen.

Omdat ik het best lastig vond om te beslissen wat ik daar wilde hangen, deed ik even helemaal niks. Ik wachtte geduldig af tot ik ‘ergens tegen aan zou lopen’. Ik liep tegen van alles aan. Een leuke boekenkast, een mooie plant en allerlei andere spullen maar niet tegen een schilderij. Maar de lege plek boven de bank wende en ik dacht er eigenlijk niet eens meer aan om daar iets op te hangen.

Tot het me ineens opviel dat je de gaatjes kon zien waar ooit een schilderij hing. Die gaatjes heb ik uiteraard dichtgesmeerd maar als je wéét dat ze er zitten, zie je ze. En als je ze eenmaal ziet, kun je ze ook niet meer niet zien. Dus begon ik me te irriteren aan die gaatjes. Dat vroeg om een oplossing. Een tijdelijke oplossing, liefst zo goedkoop mogelijk.

Dus wandelde ik de plaatselijke Action binnen en kocht een stel rieten placemats in verschillende formaten. Ik vond in de berging nog een restje muurverf en beschilderde de placemats zodat ze mooi matchten met de muur tegenover de bank. Tenslotte prikte ik de placemats met kopspelden vast aan het behang. Et voilá! Geen gaatje meer te zien!

 

Misschien vind ik ooit nog een schilderij. Misschien ook wel niet.
Voorlopig voldoet dit prima. Kosten: nog geen tien euro. Kijk! Daar houd ik van! 

Het museum van Ciska.

Ergens in 1940 had mijn moeder een vriendinnetje. Ze heette Ciska en ze woonde op een boerderij vlak bij het stationnetje waar mijn moeder woonde. Mijn moeder was negen, haar vriendinnetje Ciska was elf. Door de jaren heen hielden ze contact. Met mate want ze groeiden op, kregen grote gezinnen en waren daar druk mee. Telefoon was niet vanzelfsprekend en even op visite gaan ook niet. 

 

Toch bracht ik ergens in de jaren tachtig een paar weken door in de stacaravan die op het erf van Ciska stond, die inmiddels in Loon op Zand op een boerderij woonde. Samen met mijn ouders, mijn tante, mijn oom en een neefje. Ik vond het wel leuk, geloof ik. De boer aan de overkant had zijn stal verbouwd als zwembad waar we mochten zwemmen. ‘s Avonds gingen we soms op visite bij Ciska om te kletsen en te kaarten. Ik plukte kruisbessen in de moestuin, we gingen zonnen bij het Blauwe Meer en ik maakte ritjes op de ponykar met de jongste zoon van Ciska.

 

De jaren verstreken. Mijn moeder en Ciska werden ouder. Soms was er contact. Soms niet. Hun kinderen vlogen uit, mijn vader, mijn oom en mijn tante overleden. En nu zijn ze 91 en 93, de vriendinnetjes van toen. ‘Hoe zou het toch met Ciska zijn?’ vroeg mijn moeder laatst. Uit sporadisch telefonisch contact wist mijn moeder dat Ciska nog steeds op de boerderij woont. Met hulp en aan huis gebonden door allerlei kwaaltjes. ‘Weet je wat we doen, mam?’ zei ik. ‘Wij gaan naar Ciska!’

 

Ik belde haar. Zelfs als rasechte Brabantse had ik moeite haar te verstaan maar we maakten een afspraak. Afgelopen zaterdag reed ik mijn moeder in haar rolstoel de boerderij van Ciska binnen. En ik donderde in een klap veertig jaar terug de tijd in. Ik zag de tafel waar mijn vader vroeger zat te kaarten. En ik herinnerde me dat het huis van Ciska vol stond met van alles. Maar als veertienjarige zag ik het alleen maar als ‘vol’. Nu pas zag ik wat een schatten Ciska verzameld heeft. Die vrouw woont in een museum. Ik ben blij dat ik niet hoef te stoffen daar maar ik vond het prachtig!

 

Mijn moeder en Ciska pakten de draad op alsof ze elkaar gisteren nog gezien hadden. Terwijl zij verhalen uit wisselden over ‘jullie Tiny’ en ‘onze Kees’ zat ik om me heen te kijken.  ‘Kekt gerust rond, meske’ zei Ciska. En ze was zo lief me, steunend op haar rollator, een rondleiding te geven. Langs de kast die haar ouders bij hun bruiloft kregen. Langs het Maria-beeld in een kastje – ‘Dè is gemakt vaan bijenwas’ – dat ze kreeg toen ze 25 was. Ik bekeek alle Mariabeelden onder stolpen. Ik ontdekte een mandje échte kolen naast de kachel en ik was verrukt toen Ciska vertelde dat dat ene gordijntje boven de kachel nog uit de bedstee van haar moeder kwam. En ik vond het prachtig dat de ‘klumpkes’ van de moeder van Ciska nog steeds bij de kachel staan.

 

Ergens tussen alle beeldjes, engeltjes en andere snuisterijen ontdekte ik een gruwelijk lelijke porseleinen mand die ik me herinnerde van vroeger. ‘Die hadden wij thuis ook!’ riep ik. Dat bleek te kloppen. Want, zei Ciska ‘Die hej ik van oe moeder gekregen’.  We kletsten ons zonder problemen door de middag heen en we spraken af snel weer langs te komen. Want ik had wel in de gaten dat het voor mijn moeder én voor Ciska fijn was om bij te kletsen met iemand die hun ouders nog gekend heeft. En al hun overleden familieleden.

 

 

Dus binnenkort gaan we terug. Kunnen de dames weer lekker bijkletsen.
En ik vermaak me wel in het museum van Ciska.