Toen ik – als zesde kind – geboren werd, woonden we met z’n allen in een klein huisje in Tuinzicht*, een wijk vlak bij het centrum van Breda. Met z’n achten woonden we in een klein vooroorlogs huisje. Net zoals de buren. Grote gezinnen. De vaders werkten, de moeders waren huisvrouw. Keurig netjes. Met streeploos gezeemde ramen en geveegde stoepjes.
Later verhuisden we naar een groter huis, in een wijk aan de rand van de stad. Een ruime nieuwbouw woning met, in plaats van een binnenplaatsje achter het huis, een heuse voor- en achtertuin. Mijn moeder was er erg blij mee. Zeker omdat onze oude buurt flink verpauperde. Als een ware Hyacint Bouquet uit ‘Keeping up appearances’ kan ze haar neus ophalen voor haar oude buurt. ‘Tuinzicht!’ roept ze dan hoofdschuddend ‘Daar zitten ze met een krat bier in de voortuin’.
Want in de voortuin zitten is – in haar ogen – not done. Dat dóe je niet. Dat is asociaal. Niet netjes. Het is niet zo vreemd dat ze zo denkt. In haar tijd ‘hing je de vuile was niet buiten’. Of wat te denken van de bouwstijl ‘Amsterdamse school’ van vroeger waarbij de architecten kleine, hooggeplaatste ramen bedachten zodat de huisvrouwen niet uit het raam konden leunen. Alles bleef binnenskamers.
Schuin tegenover ons appartement staat een rijtje eengezinswoningen. Met voor- en achtertuinen. En bij één van die woningen, zitten de bewoners de hele zomer in de voortuin. Bij de eerste zonnestralen wordt er een partytent in de voortuin gezet. De tuinmeubelen worden er onder gezet en het hele gezin leeft vervolgens in hun voortuin tot het herfst wordt. Van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds. Pal aan de drukke straat.
Dat ik enigszins beïnvloed ben door de denkbeelden van mijn moeder, blijkt uit het feit dat ik het gezin steevast ‘De Flodders’ noem. En ik weet best dat dat nergens op slaat. Ik kén ze niet eens. Waarschijnlijk zijn het keurige mensen, die netjes hun belasting betalen en geen vlieg kwaad doen. Waarschijnlijk zijn het mensen die altijd klaar staan voor anderen. Ze houden in elk geval van gezelligheid. Want er staan regelmatig voorbijgangers bij hun tuinhek te kletsen. Ik heb overigens nog geen kratten bier gespot.
Een kopje koffie in de eerste ochtendzon in je voortuin kan ik me voorstellen. Maar dit gaat veel verder. Werkelijk geweldig vind ik het moment dat het avondeten geserveerd wordt. De onderzetters komen tevoorschijn (tja, anders smelt je tuintafel) en de pannen worden op tafel gezet. Compleet met van die grote knijpflessen ketchup en mayonaise. Terwijl voetgangers over de stoep vlak langs hun tuintje lopen, werken zij de gekookte piepers naar binnen. In de voortuin.
Ikzelf moet er niet aan denken maar natuurlijk mogen ze in hun voortuin bivakkeren. Waarom niet? Het is tenslotte hún voortuin. We hebben er ook geen last van. Voor ons is het hooguit een tijdaanduiding. Het officiële begin van de lente. De aankondiging van mooi weer. “Schat!” roep ik vrolijk tegen Frank in het voorjaar “Het is nu écht lente! De Flodders hebben de tent gezet!” Of ik verzucht, aan het eind van het zomerseizoen dat het zulk slecht weer is, dat zelfs De Flodders binnen zitten.
Echt. Van mij mogen ze. Maar toch… toch vind ik het een beetje apart.
Zit jij wel eens in je voortuin? Of vind je dat niet netjes?
* over de wijk Tuinzicht werd in 2018 een tv serie gemaakt door de EO, ‘Typisch Tuinzicht’
Ik vind het vooral heel ongemakkelijk, om zo in het zicht te zitten. Ik ben gesteld op mijn privacy, dus ik bivakkeer lekker in de achtertuin, haha!
Ik ben hetzelfde opgevoed. In de voortuin zitten is voor Flodders.
En toen informeerde ik in mijn vorige woonplaats naar een huis. Achtertuin op het Noord-Oosten, en dusdanig klein dat er nauwelijks zon in het vinden was.
Voortuin op het Zuid-Westen en ik zei tegen mijn vriendin: ‘Als ik dat huis krijg, zet ik een picknicktafel in de voortuin. Kan ik in ieder geval van de zon genieten.
Ik kwam iets gunstiger te wonen (tuin op het Zuiden, geen voortuin), maar de overige mensen in die straat bivakkeerde zomers meer dan regelmatig in de voortuin.
Nooit. Alleen om het onkruid te wieden.
Geweldig en zo herkenbaar. Hier in Noord zie je het nog heel veel en denk dan hetzelfde als jij, maar aan de andere kant zijn ze vaak wel gezellig 🙂
Ik herken het idee dat het niet hoort. Toen we in Arnhem woonden hadden we niet echt een achtertuin en daardoor ging ik wel eens ‘voor’ zitten. Maar in die wijk was dat eigenlijk not done.
Wat betreft je buren: hebben ze wel een achtertuin?
Klopt, ook ik ben opgevoed dat het not done is om “voor” pontificaal zo in de kijker te zitten. Gelukkig hadden wij altijd huizen met een achtertuin (of balkon) op het zuidwesten. In het buitenland lag het anders. Afhankelijk vh land zag je hele families voor hun huis op straat leven.
Wij zitten nooit in de voortuin, ten eerste ontzettend heet en daarbij heel erg veel aanspraak. Denk als ik er 10 minuten zit dat ik de helft van het dorp al heb gesproken. Ik zit liever met een boekje in de achtertuin.
Ja, wij zitten op de tuinbank aan de voorkant van ons huis. Nu ligt daar eerst een lange inrit en daarna på een grote brede stoep waar voor-en achterdeur op uit komen…en daar zitten wij. Omdat het daar nooit waait; omdat daar de zon de hele dag op staat én omdat we zo de werkplaats in kunnen!
Leuk blog trouwens!