Categoriearchief: Voor Oma

Trip down memorylane.

Het oude stationnetje

Hoewel mijn hoogbejaarde moedertje de term vast niet kent, had ze toch een bucketlist-item. Ze wilde zo graag nog eens naar Berkel-Enschot, het dorp waar ze opgroeide. Ze wilde graag de plek bezoeken waar haar ouderlijk huis stond, een voormalig stationnetje, pal naast de overweg. Het huisje, waar zij met haar ouders en haar broers en zussen opgroeide, staat er allang niet meer. Maar het blijft een bijzondere plek voor haar natuurlijk. Niet in de laatste plaats omdat de as van haar overleden tweelingzus en een van haar broers daar uitgestrooid is.

 

En voegde ze er aan toe ‘Ik zou ook wel weer eens naar die kledingzaak willen die in Berkel-Enschot zat’. Maar we wisten niet zeker of de bewuste kledingzaak nog bestond. Nou moet je op je 91-ste niet te lang wachten met het uitvoeren van bucketlist-items, vond ik. Mijn nicht G was het met me eens en besloot op onderzoek uit te gaan. En wat bleek? De kledingzaak was gesloten geweest en nét weer heropend. Ze regelde bovendien dat we ons uitstapje konden beginnen bij een andere nicht, die in Berkel-Enschot woont, op loopafstand van de overweg waar het huisje van mijn opa en oma stond.

Dus zat ik afgelopen zaterdag ’s morgens om kwart over acht al in de auto. Om iets over half tien arriveerde ik bij mijn moeder. Mooi op tijd want om tien uur zou de gereserveerde rolstoeltaxi voorrijden. Ik reed mijn moeder in haar rolstoel alvast naar buiten. Startklaar stonden we. Nou ja, ik.  Mijn moeder zat. Helaas kwam er om tien uur een gewone taxi voorrijden. Behoorlijk geïrriteerd stuurde ik de chauffeur weg en belde het taxibedrijf. Zij gingen op zoek naar een rolstoltaxi en zouden die zo snel mogelijk sturen.

Omdat het lekker weer was en mijn moeder relaxed in haar rolstoel zat, besloot ik buiten te blijven wachten. Zittend op een keihard oncomfortabel bankje kletste ik een uur vol tot om 11.00 uur de rolstoeltaxi kwam. Drie kwartier laten stonden we bij nicht K voor de deur. Nicht G was er al. En die had mijn tante, de schoonzus van mijn moeder, meegebracht. We dronken koffie en kletsten gezellig bij. Toen de koffie op was, besloten we naar de overweg te lopen waar ooit het huis van mijn moeder stond.

De man van nicht K liep met ons mee. Ik liet hem de rolstoel van mijn moeder duwen, zodat ik foto’s kon maken. De man van K woont al zijn hele leven in Berkel-Enschot en tijdens de wandeling naar de overweg wees hij en gaf hij uitleg. Daar stond het huis van die familie. Daar stond de boerderij van die familie. Langzaam liepen we met het hele gezelschap door de straat, wijzend en kijkend. Prachtig was dat bij een van de huizen die we passeerden, een oude man op de stoep stond. Het bleek een oude buurjongen van mijn moeder te zijn, inmiddels 87 jaar oud. We kletsen nog even en liepen verder. In de verte kwam het huisje van mijn moeders overburen in zicht. Het enige huisje dat er nog staat.

En toen stonden we bij de overweg. De plaats waar mijn moeder ooit woonde. Ook al is er niets meer te zien, ik vond het bijzonder om daar te staan. Mijn opa en oma en al hun kinderen hebben hier gewoond. Ik heb alle verhalen gehoord. Over het huis dat ook een station was. Over mijn oma die als eerste opstond om de kachel op te stoken voordat haar man en zonen opstonden. Over mijn opa die weigerde zijn radio weg te doen en Engelse piloten verborg tijdens de oorlog. Over de armoede en over het plezier dat ze desondanks toch samen hadden. “Het was een mooie tijd”, zegt mijn moeder altijd.

Ik maakte foto’s en langzaam liepen we verder. We wandelden een rondje om het klooster waar mijn moeder soms schuilde in de oorlog en we wandelden door het nieuwe winkelcentrum. We hadden zelfs nog tijd voor een flitsbezoek aan de winkel waar mijn moeder zo graag heen wilde. En toen stond de taxi weer klaar om ons terug te brengen naar het zorgcentrum waar mijn moeder woont.

Het was vier uur ’s middag toen we daar aan kwamen. Ik kletste nog wat met mijn moeder, ruimde een beetje op en vertrok om half vijf richting huis. Onderweg haalde ik een broodje bij een benzinepomp want van koken kwam niks meer. Om zes uur was ik thuis en ik deed niet veel meer dan de foto’s van die dag delen in de familieapp.

De volgende dag ging Michelle bij mijn moeder op visite. Ze liet mijn moeder de foto’s zien die ik gemaakt had. ’s Avonds belde ik mijn moeder om te vragen of ze een beetje uitgerust was van haar uitstapje. En ja, hoor. Ze was helemaal uitgerust en ze had het heel leuk gevonden. En ze was ook blij met de nieuwe rok die ze gekocht had. Tot ze ineens argwanend zei “Hoe weet je eigenlijk dat ik op stap geweest ben?”.

Ik viel even stil. “Ik was erbij, mam” zei ik. Mijn moeder dacht diep na. En ze geloofde er helemaal niks van. We waren een hele dag samen op stap geweest maar mijn moeder bleef volhouden dat ik er niet bij was. Haar verklaring was simpel. “Je was er niet bij want je staat helemaal niet op de foto’s.” En dat kan kloppen. Ik stond achter de camera.

Note to self: volgende keer een selfie maken van ons samen

Het cirkeltje is rond.

Nieuwveerbrug 2022

Mijn vader werkte bij de NS als brugwachter bij de Nieuwveerbrug. De brug over de Mark, bij het knooppunt Zonzeel, pal naast de A16*. Hij opende de spoorbrug voor schepen die voorbij kwamen door de seinen op het spoor op rood te zetten en de brug open en dicht te draaien. Een procedure die bijna een half uur in beslag nam. De kunst was om de brug op het juiste moment te draaien. Het was niet de bedoeling dat de treinen moesten stoppen omdat de brug open stond. Dus kende mijn vader de dienstregeling uit zijn hoofd en wist hij precies wanneer hij schippers door kon laten.

Wachtend op schepen, vermaakte hij zich prima. Hij hield van vissen dus dat deed hij daar veelvuldig. Ooit heeft-ie mij geprobeerd enthousiast te maken voor de vissport. Maar ik moest niets hebben van het aas dat aan het haakje moest. En toen ik vervolgens alleen maar een stuk prikkeldraad op viste was de lol er snel af.

Mijn vader tuinierde graag en elke zomer stond het tuintje bij de brug vol bloeiende planten. En iedere dag nam hij een grote tas met boeken mee naar zijn werk. Hij moet ontelbare uren hebben zitten lezen daar, in de ‘keet’ zoals wij het kleine huisje naast de brug noemden, terwijl de treinen anderhalve meter verderop voorbij raasden.

Mijn vader maakte zijn doodsaaie baan leuk. Automobilisten die even verderop door de rode lichten vlak voor een trein langs de overweg overstaken, liet hij stoppen als ze langs de keet reden. Met zijn spoorpet op gaf hij ze een reprimande. Maar de schippers die ‘s nachts aankwamen, als er geen brugwachter was, meerden aan en gingen rustig slapen in de wetenschap dat mijn vader hen wakker kwam maken zodra hij ‘s morgens vroeg bij de brug aan kwam. Hij keek uit op het land van boeren en tuinders en hield een oogje in het zeil. Als blijk van waardering kwamen ze vaak langs om een praatje te maken. “Heddè koffie, Nico?” En mijn vader had altijd koffie.

In 1993 overleed mijn vader, pas 61 jaar oud. Na zijn crematie op een stralende zaterdag in oktober, moesten wij beslissen wat er met zijn as moest gebeuren. Het liefst hadden wij zijn as uitgestrooid in de Mark. Bij de brug, bij zijn plekje. Maar in 1993 mocht dat nog niet. Dus kozen wij voor uitstrooien op het strooiveld bij het crematorium. Ik zal nooit de wanstaltige vertoning vergeten op die koude dag in december. Mijn moeder, mijn ene broer, mijn zussen en ik keken toe hoe mijn andere broer achtjes liep over het strooiveld. Met een of andere koperen bus waar de as uit stroomde van wat ooit mijn vader was.

Mijn vader was een grote man en mijn broer bleef maar achtjes lopen. Het waaide enorm die dag en geschokt keek ik toe hoe de as om mijn broers voeten wervelde. Mijn oog viel op de omslagen in zijn broek en ik kon alleen maar denken “Als hij vanavond zijn broek uit trekt, valt Pa er uit”. Ik ben nog één keer terug geweest naar het strooiveld. Een jaar later, met een bos bloemen. Het deed me niks. Ik ben weggegaan zonder een traan te laten en nooit meer teruggegaan. Waar mijn vader ook is; daar is hij zeker niet.

Vorige week ging ik op bezoek bij mijn moeder in het verzorgingstehuis waar ze na een crisisplaatsing terecht kwam. Niet het tehuis waar ze op de wachtlijst stond. Geen tehuis dat bij ons op de lijst met geschikte locaties stond. Maar toeval of niet; het tehuis waar ze terecht kwam, ligt hemelsbreed 600 meter van de plek vandaan waar de keet van mijn vader stond. Als mijn moeder ‘s nachts op bed ligt, hoort ze de treinen rijden. Over datzelfde spoor waar mijn vader zo lang werkte.

Toen ik die dag bij mijn moeder wegging, besloot ik even langs de brug te rijden. Er zit allang geen brugwachter meer. En de keet is lang geleden gesloopt. In niets lijkt het nog op dat bijzondere plekje van vroeger. Ik liep wat rond en stond een tijdje onder het viaduct over de A16 te mijmeren. Over hoe ontzettend braaf wij waren, destijds in 1993. We hadden mijn vader gewoon stiekem daar uit moeten strooien. Er zou echt niemand langs zijn gekomen om te controleren of hij nog in zijn urn zat.

Ik maakte maar weer eens foto’s en pinkte een traantje weg. Want ik weet dat mijn vader daar niet is. Niet echt. Maar het voelt wel zo. Daar bij de Mark, bij het spoor. Op zíjn plekje met uitzicht over de landerijen. Daar voelt-ie altijd heel dichtbij. Vlak bij mijn moeder. Of het toeval is, weet ik niet. Maar mooi is het wel. Mijn ouders zo dicht bij elkaar. Het maakt het cirkeltje rond.

*Ik zet de exacte locatie er expres bij. Ik reken er op dat niemand van jullie ooit nog knooppunt Zonzeel passeert zonder even aan mijn vader te denken. Begrepen?

Bijschrift bij de foto’s:

Nieuwveerbrug 2022: Onherkenbaar. Hier ergens was het.
Nieuwveerbrug 1977: Toen mijn vader er pas werkte. De trein die je ziet is een ‘hondekop’.
Nieuwveerbrug 1992: Op bezoek bij mijn vader (en zes maanden zwanger).

De andere Johanna.

Hoewel ik niet Joods ben, is mijn achternaam dat wel. Ik heb nooit uitgezocht of er een link is. Nooit uitgezocht hoe mijn Joodse achternaam via mijn protestante vader bij mij terecht kwam. Maar bijzonder vind ik het wel. Toen ik bij haar ooit las dat zij een naam geadopteerd had bij het Holocaust Namenmonument in Amsterdam, wilde ik dat ook. Via de site adopteerde ik een steentje in het monument. Met de donatie die je op die manier doet,  draag je een klein beetje bij aan de onderhoud van het monument en – nog veel belangrijker – aan educatieve projecten over de gevaren van discriminatie en racisme.

Ik keek bij de nog beschikbare steentjes met mijn eigen achternaam en er was één voornaam die me meteen op viel. De naam Johanna. Mijn moeder heet Johanna en ik heb haar naam doorgegeven als tweede naam aan mijn dochter. En deze Johanna werd twee jaar na mijn moeder geboren. Dus adopteerde ik het steentje van Johanna. En ik was vastbesloten meer over haar te weten te komen.

In een zoektocht op Google bleek ik bizar veel gegevens te kunnen vinden over de kleine Johanna. Ik vond de namen van haar ouders, haar broers en zussen en noteerde ze samen met hun geboortedata op het schrijfblok dat ik naast mijn computer had liggen. Benedictus Nathan en Rebecca, en hun kinderen Mozes, Pinehas, David, Hartog, Mietje, Duifje, Meijer, Isaac, Gretha, Abraham en de kleine Dina. Ik vond hun adres. Ze woonden in Amsterdam, boven een café aan het Waterlooplein in Amsterdam. Tegenover de Mozes en Aäronkerk, waar nu de Stopera is.

Gek was het om al die namen te zien staan op mijn schrijfblok. De familie van die andere Johanna. Maar ook wel mooi. Dat na al die tijd hun namen weer verschenen.  Want zelf zijn er niet meer. Achter alle namen heeft iemand met rood potlood een notitie geschreven. ‘Trpt 10-11-1942’. Je hebt niet veel kennis van de Tweede Wereldoorlog nodig om te weten waar die notitie voor staat. De hele familie van Johanna is op 10 november 1942 op transport gezet naar Auschwitz en daar vermoord.

Bij toeval kom ik er achter dat het oude archief niet helemaal klopt. Eén broer van Johanna, Hartog,  heeft de oorlog overleefd, ondanks de onheilspellende rode notitie achter zijn naam. En ik vind zowaar een radio-uitzending terug waarin hij vertelt over het grote gezin. Over zijn ouders, die hardwerkende mensen waren. Zijn vader ging met de lompenkar door de stad. Hij haalde tweedehands spullen op, die zijn moeder vervolgens verkocht op de markt. Zelf hielp hij zijn moeder met het huishouden en de verzorging van zijn broertjes en zusjes.

Ze woonden in een 2,5 kamer woning. Met al die kinderen. En ze waren arm. Maar toch hadden ze plezier. Met de broertjes en zusjes samen, vertelt Hartog. Tot die avond in november. De kleintjes sliepen al en de ouders zaten nog aan een kopje thee. Toen werd de deur in getrapt en kregen zijn ouders tien minuten de tijd om naar beneden te komen met alle kinderen. Hartog stond niet op de lijst en hoefde niet mee. Maar op de lijst of niet; hij wilde mee. Hij wilde zijn moeder niet alleen laten met al zijn broertjes en zusjes, van wie hij zielsveel hield. Maar zijn vader was het daar niet mee eens; hij was van mening dat Hartog misschien nog iets voor hen zou kunnen doen als hij thuis bleef.

Hartog hielp zijn moeder nog de trap af. Ze had de twee kleinste kinderen op haar arm. Daarna bleef Hartog alleen achter, eenentwintig jaar oud, in dat kleine huisje dat zonder al die kinderen ineens heel groot leek. Hij trok van het ene onderduikadres naar het andere en overleefde de oorlog. Na de oorlog ging hij elke dag naar het Centraal Station. Dan bekeek hij de lijsten met overlevenden. Maar zijn ouders en zijn broers en zussen stonden er nooit op.

Ik hoor hem praten. De grote broer van Johanna. Een oude man nu. Hij vertelt hoe dokters soms vragen of bepaalde kwalen in de familie voorkomen. “Maar dat weet ik niet”, zegt hij “Ze zijn geen van allen volwassen geworden” Na de oorlog kwam hij via het Rode Kruis te weten dat zijn ouders en zijn broers en zussen allemaal waren omgekomen. De meesten zijn bij aankomst in Auschwitz meteen vergast. Ook Johanna. Ze was pas acht.

Ik ben elk jaar twee minuten stil. Voor alle oorlogsslachtoffers. Maar dit jaar speciaal voor Benedictus Nathan, Rebecca, Mozes, Pinehas, David, Mietje, Duifje, Meijer, Johanna, Isaac, Gretha, Abraham en Dina. Die andere familie, die niet het geluk had op te groeien in vrijheid, zoals mijn familie dat wel kon. Dat laatste is best iets om heel dankbaar voor te zijn.

Volgende project.

Het poppenwiegje dat mijn moeder bedacht had voor haar achterkleindochter is inmiddels overhandigd. En wat een succes was het! Het wiegje stond eerst een tijdje bij mijn moeder op haar kamer in het zorgcentrum waar het uitgebreid bekeken werd door de zorgmedewerkers. ‘Ze vinden het allemaal zó mooi’ vertelde mijn moeder blij. We kochten nog een pop voor in het wiegje en organiseerden een lunch bij mijn broer om het wiegje aan achterkleinkind J. te overhandigen. Ze vond het prachtig en mijn moeder genoot.

Tijd voor het volgende project. Want er zijn nog meer achterkleinkinderen. En mijn moeder en ik hebben het onszelf extreem moeilijk gemaakt want het moeten zelf gemaakte cadeautjes zijn. Dus googelde ik op ‘DIY cadeau vier jaar’ en kwam een quietbook tegen. Een quietbook is een boekje gemaakt van vilt om kinderen een tijdje bezig te houden. Dat ze even lekker quiet zijn, zeg maar. En ik was meteen enthousiast. Dat moest het worden! Ik verzamelde ideetjes op internet, kocht vilt en ging aan de slag.

Mijn eettafel was wekenlang een soort atelier, vol met lapjes vilt en klosjes garen. Ik bleef naar de winkel rennen voor klittenband, knoopjes, drukkers en lintjes. ‘Zeg maar wat het kost’ riep mijn moeder ‘want ik betaal het’. Maar ergens bij mijn 48ste tochtje naar de winkel was ik het spoor bijster van wat ik al uitgegeven had. En dan reken ik mijn uurloon nog niets eens.

Want wat een werk was het! Omdat ik mijn prille relatie met de naaimachine niet op het spel wilde zetten, besloot ik het boekje met de hand te maken. Ook omdat ik verschillende kleuren garen gebruikte. Het leek me enorm onhandig om steeds de naaimachine in te spannen met een andere kleur garen. Weken zat ik te prutsen tot ik de blaren op mijn vingers had. Maar eindelijk was het boekje klaar!

Er is alleen één klein dingetje. Één klein detail. Het jongetje voor wie dit boekje is, is er eentje van een tweeling. En zijn broer krijgt natuurlijk ook een boekje. Dus voorlopig ben ik nog wel even zoet.