Een toen ontdekte een vriend uit Alkmaar dat ik nog nooit in Alkmaar was geweest. Hij vond het een regelrechte schande voor iemand die al vijf jaar zo dicht bij Alkmaar woont. En we waren het er over eens dat deze vlek op mijn blazoen zo snel mogelijk verwijderd moest worden. Dus werd ik afgelopen zaterdag om 11.00 uur ‘s morgens verwacht op station Alkmaar Noord voor een kennismaking met Alkmaar. En natuurlijk nam ik mijn camera mee. Want, dacht ik, dan schrijf ik een logje over Alkmaar.
Vanaf station Alkmaar Noord wandelden mijn gids en ik naar het centrum. Ik zal veel molens, mooie velden, waterpartijen met waterlelies. We liepen over smalle bruggetjes, de zon scheen, de vogeltjes floten en ik zag een reiger van heel dichtbij. We streken neer op het terras bij Het IJkgebouw en dronken koffie. Vandaaruit wandelden we weer verder. Over het bolwerk van Alkmaar. Ik zag mooie panden, leuke grachtjes en prachtige hofjes.
We bekeken de Rudi Carrellplaats, die toch wel een beetje een deceptie was. We dronken koffie op een terras bij de Waag en besloten via de winkelstaten van Alkmaar terug te lopen naar Alkmaar Centraal zodat ik daar op de trein kon stappen. Omdat we allebei nog meer op de planning hadden die dag wilden we het niet te laat maken.
Aan het einde van de winkelstraat keken we allebei tegelijk omhoog naar de klok van de Grote Kerk (die ook echt groot is). De klok wees half vier aan. “Dat kán niet”, riepen we in koor en we trokken onze mobieltjes te voorschijn. Maar inderdaad; half vier! Hoogste tijd om te vertrekken.
Thuisgekomen bleek dat Uncle Bob een dramatisch dieptepunt had bereikt. Waar ik er normaal gesproken lustig op los klik, had ik nu – tijdens een stadswandeling van vijf uur – maar vijftien foto’s had gemaakt. En Alkmaar is zó mooi! Gemiste kans! Ik zal een keer terug moeten. Alleen.