Categoriearchief: Huisdieren

1003

Ik ben mijn weblog begonnen toen ik van de verkering een digitale camera cadeau kreeg. Ik was als een kind zo blij! En ik kreeg meteen het fan-tas-tische idee om een website te maken over mijn dochter. Dan kon haar familie aan de andere kant van het land ook lezen hoe het met haar ging. Daar begon het mee. En het had iets magisch. Dat je een stukje typte, hier en daar wat klikte. En bam! Dan stond het op internet. Ik had zo’n enorme computer nog, met een beeldscherm met zo’n grote toeter aan de achterkant. Hij stond in de kast onder trap, zodat ik als een soort Harry Potter mijn verhaaltjes typte. Avonden aan een stuk. 

Ik vond het zo geweldig dat ik iedere dag wel iets schreef. En als ik niks wist te verzinnen, dan plaatste ik gewoon een mop. Ik rommelde maar wat aan en strooide lustig met bewegende gifjes, gejatte plaatjes en allerlei andere ongein. Voor de familie, dacht ik. Ik viel dan ook bijna van mijn stoel van schrik toen de eerste reactie van een vreemde binnen kwam en ik me ineens realiseerde dat iedereen mee kon lezen. Maar erg veel kon me dat eigenlijk niet schelen. Ik was in de veronderstelling dat er nauwelijks mensen zouden zijn, die de moeite namen mijn stukjes te lezen.

Toch kwamen er vaker reacties binnen van vreemden. Sterker nog; in de loop der jaren heeft er een ware verschuiving plaats gevonden. Mijn familie leest wel (Hoi! 🙋‍♀️) maar reageert amper. De reacties komen nu van ‘vreemden’ die op een of andere manier op mijn weblog terecht gekomen zijn en nooit meer weg zijn gegaan. Door het over en weer lezen van elkaars logjes ontstond een soort vriendschap met mensen in binnen- en buitenland die ik niet eens écht ken. Maar je leest zo veel over elkaar. Over werk, over kinderen, over huisdieren. Over wat hen bezig houdt en hoe ze over dingen denken. Dat maakt dat je die vreemde mensen toch best goed leert kennen.

En héb je er ook wat aan? Ja, ik vind van wel. Mijn weblog is voor mij een soort dagboek. Soms dwaal ik door mijn eigen archief en kom ik dingen tegen die ik eigenlijk allang vergeten was. Of ik probeer me te herinneren wanneer iets ook alweer gebeurde. Dan is de zoekfunctie op mijn weblog een uitkomst! Bovendien heb ik al meerdere malen gemerkt hoe hartverwarmend de reacties zijn als er iets tegenzit in het leven. De steun als er grote rampen gebeuren, doet echt goed en de felicitaties van mijn lezers als er iets te vieren valt, maken het feest pas echt compleet.

Daarnaast vind ik het heel leerzaam. Het kan nooit kwaad om te lezen hoe andere mensen over dingen denken. En dingen soms vanuit een ander standpunt zien. En je steekt er ook nog eens wat van op. Want door het jarenlang gepruts met mijn eigen weblog, ben ik binnen het mini-bedrijfje waar ik werk, de enige die onze website bij kan houden. Als ze me ooit durven te ontslaan, zet ik gewoon onze bedrijfspagina op zwart. Ha! Wie had dat ooit gedacht, toen ik in 2005 mijn eerste mop op internet plaatste!

Mijn manier van schrijven is veranderd, de afgelopen jaren. Ik plaats geen moppen meer. Soms schrijf ik wel eens iets met inhoud (kuch). Maar als ik echt niks te melden heb, houd ik gewoon mijn mond. Ook jat ik geen plaatjes meer. Ik maak alle foto’s zelf. Soms slecht, soms goed. Maar ze zijn allemaal van mij. Over privacy heb ik me nooit zo druk gemaakt. Ik roep nog steeds bij alles ‘Ach, die paar lezers die ik heb’. Bovendien kennen jullie mij (en mijn hele familie) allemaal al zo lang! Goede vrienden onder elkaar en zo, toch?

Statistieken, zoekwoorden en al dat soort dingen, daar doe ik niet aan. Ik hoef niet zo nodig heel veel lezers. Ik ben blij met het kleine groepje trouwe lezers dat ik heb. Dus kijk ik eigenlijk nooit naar de cijfertjes achter mijn weblog.  Ergens begin 2020 dacht ik nog wel “Hé! In maart bestaat mijn weblog 15 jaar!”. Het leek me een goed idee om daar een logje over te schrijven. Dat idee verdween ook meteen weer en pas halverwege juni of dacht ik er weer aan. Te laat! Gemiste kans.

Dit jaar zag ik de teller van gepubliceerde logjes langzaam richting de 1000 kruipen. Ook leuk!
“Dan schrijf ik dáár een logje over!” dacht ik.

Guess what? Weer vergeten.
Dus, nou ja. Hier is-ie dan! Logje 1003. Hoera!

En dank jullie wel voor het achterlaten van 8.395 lieve, leuke, grappige en mooie reacties!
Die maken het pas écht de moeite waard! ❤️

*bijschrift bij de foto: mijn computerhok in 2005.  Toen ik nog een echt beeldscherm had. En een hond. En sigaretten.

Uncle Bob is moe – Reflectie

Zien jullie mij?

Die fotografie-challenge werkt goed. De feedback die je krijgt op je foto’s is minimaal. Maar de opdrachten dagen je wél uit om andere dingen te fotograferen dan je gewend bent. Zo kwam de opdracht ‘Flatlay’ voorbij. Flatlay wil zeggen dat je items van bovenaf fotografeert. Spulletjes die te maken hebben met je hobby. Of voedsel; dat leent zich ook prima voor flatlay fotografie. ‘Óhhh, flatlay!’ dacht ik ‘Een makkie! Dat doe ik even!’ maar dat viel dus vies tegen.

Ik besloot foto’s te maken van een boek en wat zomerse attributen. Ik pakte mijn strandhanddoek, een boek, een glaasje fris en mijn flesje zonnebrand. Dat laatste stond toch al een hele zomer ongebruikt in de kast. Maar uiteindelijk vond ik het een beetje suf. Ik gooide het over een andere boeg en besloot voor sluikreclame te gaan. Een flatlay van mijn laptop met daarnaast een bakkie koffie en een schrijfblok met de naam van mijn weblog erop. Vond ik ook matig. Dus wijzigde ik nóg een keer van onderwerp en maakte Frank blij met de mededeling dat hij die avond sushi te eten kreeg. Want zelf lust ik geen sushi maar het ziet er wel mooi uit, natuurlijk.

Toch viel ook sushi fotograferen niet mee. Het grootste probleem was het licht. Want als je het goed doet, is er op een flatlay-foto geen schaduw te zien. Ik sleepte mijn bord met sushi door het hele huis op zoek naar het beste licht. In de woonkamer, de slaapkamer, en zelfs in de badkamer en op het balkon stalde ik mijn sushi uit. Maar zelfs met wit papier of een reflecterend dienblad kreeg ik de schaduwen niet weg. Toen mijn benen en mijn rug begonnen te protesteren en pijn gingen doen van het – met gespreide benen – recht boven mijn onderwerp hangen, gaf ik het op. Het moest maar. Ik heb de sushi-foto ingestuurd en ik kijk tegenwoordig heel anders die prachtige foto’s van eten. Het maken van zo’n foto is best vermoeiend.

De volgende opdracht was ‘Reflectie’. Maar liefst drie foto’s moest ik inleveren. Reflectie op water, reflectie op glas en een vrije opdracht. Zonder water of glas natuurlijk. Voor de foto met water had ik meteen al een idee! Ik zou kasteel Assemburg fotograferen, weerspiegeld in de kasteelvijver. Strak plan! Jammer dat het zoveel regende! Toen er eindelijk een zonnige dag aanbrak, haastte ik me naar de kasteeltuin. Om daar te ontdekken dat de fontein aan stond. Weinig reflectie dus. Door naar het strand dan maar. Met het idee om de wolken te fotograferen, weerspiegeld in de zee. Eenmaal op het strand was het zaak om een poeltje te vinden waarin ik de weerspiegeling van de wolken kon zien. Kilometers lang liep ik langs de zee, tot ik eindelijk een geschikt poeltje gevonden had. Echt! Fotograferen is hard werken! Want ik moest ook nog terug lopen, he?

Voor de opdracht met glas schakelde ik dochterlief weer in. Ik wilde een foto maken van haar hondje Nanook met haar spiegelbeeld. Dat ging redelijk vlot. Dankzij wat strategisch geplaatste stukje kaas, had ik al snel een foto van Nook die haar spiegelbeeld aflikte. Dat aflikken had voor mij niet gehoeven, maar beter had ik niet. Toen mijn schoonzoon hoorde dat ik graag belleblaas wilde fotograferen voor de vrije opdracht blies hij bellen voor me met zijn bellenblaas-speelgoedpistool dat hij normaal gebruikt om cocktails mee te maken. Het zag er leuk uit, maar ik kreeg het niet mooi op de foto. Dus sjouwde ik de volgende dag het hele dorp door op zoek naar bellenblaas. En ik wás al zo moe. Maar die laatste vrije opdracht kon ik gelukkig doen terwijl ik op mijn kont zat. Op mijn balkon, lekker in het zonnetje, zat ik gezellig een middagje bellen te blazen. Kon Uncle Bob eindelijk even uitrusten. En de laatste opdrachtfoto maken. Klik! Gelukt! 🙂

Een maand zonder kater.

Inmiddels zijn we een maand zonder kater. Zonder die rooie, bedoel ik. Want een kater van alcohol heb ik voor het laatst in 2008 gehad. En die kater was sneller voorbij dan het gemis van onze rode kater. Want wat missen we onze Spike! ‘Het is toch je kindje’ schreef iemand heel lief op mijn Facebook-pagina. Nou, nee. Niet echt. Ik heb me huilend om mijn kat wel eens afgevraagd hoe mensen dat doen die een kind verliezen. Want het is en blijft ‘maar’ een kat natuurlijk. Maar missen doen we hem zeker en dat zal nog wel een hele tijd zo blijven. Dank jullie wel voor alle lieve reacties, hier en op Facebook! Die deden me goed, hoor. 😘

Maar naast het gemis van de gezelligheid, de aanhankelijk, het gekroel en de kopjes die ik kreeg, heeft een huishouden zonder huisdieren ook voordelen. Eerlijk is eerlijk. Als eerste viel het me op dat ik tijd over heb. Ongelooflijk hoeveel tijd je eigenlijk kwijt bent aan een kat die je niet eens uit hoeft te laten!

Een extra rondje stofzuigen is niet meer nodig. Af en toe kom ik nog een incidentele kattenhaar tegen. Die pak ik tussen duim en wijsvinger op, ik zucht eens ‘Ach, mijn lieve Spike-jongetje’ en gooi de kattenhaar weg. Overigens kan dat stofzuigen nu op elk gewenst moment. Vanwege Spike’s angst voor de stofzuiger, sloeg ik de kamer waar hij op dat moment was over om die later te stofzuigen, als meneer op een ander plekje was gaan liggen. Nu kan ik in één keer het hele huis stofzuigen.

Het is nog steeds gek om thuis te komen uit mijn werk zonder dat mijn vriendje me komt begroeten. Maar het is wel relaxed dat ik gewoon kan beginnen met koken zonder eerst een grote drol uit de kattenbak te scheppen en kattenvoer met medicatie te serveren. En het is eerlijk gezegd wel handig dat ik gewoon kan koken zonder veertig keer bijna te struikelen over Spike die zijn dankbaarheid voor zijn avondeten toonde door mijn benen kopjes te geven. Bij voorkeur nét op het moment dat ik met een pan kokende aardappels naar het aanrecht liep om hem af te gieten.

Ik sluip nog steeds iedere dag onze studeerkamer binnen. Heel zachtjes om Spike niet wakker te maken, die daar meestal lag te slapen in de doos onder mijn bureau. Er is nog steeds een ‘au’-momentje als ik zie dat Spike niet onder mijn bureau ligt. Daarentegen kan ik op mijn thuiswerkdagen eindelijk mijn voeten fatsoenlijk kwijt.

De nachten zijn rustiger en langer. Ik slaap op links. Maar dat werd niet gewaardeerd door Spike, die luid miauwend achter mijn rug ging zitten, mopperend dat ik om moest draaien. Voor de lieve vrede deed ik dat omdat ik wist dat Spike, na een tijdje tevreden bij me liggen, toch vertrok naar zijn eigen bed. Dan draaide ik me weer om op links om te gaan slapen. Het gebeurde regelmatig dat meneer zich na een kwartier toch weer meldde. ‘Miauw! Draai eens om! Ik wil weer bij jou!’ En we slapen uit nu. Zonder luid miauwende kater die om zeven uur ‘s morgens vond dat wij wel lang genoeg geslapen hadden. En zelf vervolgens de hele middag ging liggen pitten.

Maar het grootste voordeel is het balkon. Aan een drukke straat, met overburen, had ik altijd het idee dat ik in een etalage zat. En daar houd ik niet van. Aardig hoor, van die overburen die zwaaien. Maar voor mij hoeft dat niet. Maar ja, het balkon was Spike’s favoriete plekje en hij keek graag buiten. Uren kon-ie zitten kijken naar alles wat voorbij wandelde, fietste en reed dus het balkon dichtmaken was geen optie.

Maar Spike is er niet meer. Dus kocht ik wat vrolijke strandmatjes en bevestigde die tegen de balustrade tegen de inkijk. Om het feest compleet te maken, gooi ik de kussens van de tuinbank meestal op de grond en kruip ik lekker in mijn hoekje. Het lijkt nu net of ik een tuintje heb! Niemand die me ziet! Deze zomer kan ik in mijn blote kont op het balkon zitten! Ik dóe het niet. Maar weten dat het kán is fijn. Dat verzacht het gemis toch een beetje.

Up to the Heaviside Layer…

Afgelopen donderdag moesten we helaas afscheid nemen van onze Spike.

Als hondenmens had ik nooit veel op met katten. ‘Katten hechten zich aan hun huis in plaats van aan hun baasje. En ze komen niet knuffelen als je ze roept’ zei ik altijd. Nee, voor mij geen kat. Toch eindigde na één weekend met Spike de eerste blog die ik over hem schreef al met ‘Straks word ik nog een kattenliefhebster’. Zo ver is het nooit gekomen. Want ik hield niet van álle katten. Maar ik hield wel zielsveel van die ene; onze Spike.

En die liefde was geheel wederzijds. Al vanaf het begin. ‘Het is een kater. Die houdt van bollen’ grapte Frank als Spike zich weer eens pontificaal boven op mijn boezem installeerde als ik op de bank lag. In al die jaren moet ik úren zo gelegen hebben. Met die enorme rode kater boven op me. Dat ik niet eens een slokje drinken kon nemen, nam ik voor lief. Spike lag net zo lekker.

Het waren niet alleen mijn bollen die Spike wel kon waarderen. Maar ook onze vaste spelletjes. Zo liep ik elk weekend talloze rondjes door de woonkamer met de ceintuur van mijn badjas slepend over de grond en een kat achter me aan die mijn ceintuur probeerde te pakken. ‘Het monster onder de deken’ was ook al zo’n leuk spelletje. Dat Spike daarbij regelmatig (per ongeluk) mijn hand openhaalde met zijn nagels kon me niks schelen. Samen keken we naar Spike’s favoriete filmpje op mijn iPad. Spike hield me gezelschap tijdens de uren dat ik in bad lag te lezen. En tijdens de maanden die Frank in het ziekenhuis en het revalidatiecentrum doorbracht, als ik soms een instortmomentje had en moest huilen, dan was daar elke keer mijn grote vriend, die naast me kwam zitten en me kopjes gaf.

Misschien had Spike ook wel door dat ík degene was die de meeste kattenrommel mee naar huis sleepte. Toen we nog in Amsterdam woonden, was kattengras best moeilijk te krijgen. Dus fietste ik regelmatig de halve stad door op zoek naar verse voorraad. Ik kocht een idiote kattenren waardoor Spike toch naar buiten kon en kroop er gezellig bij als Spike daar in zat. Ik maakte huisjes van dozen, kocht een veel te grote kattentoren en ons hele huis lag vol kussentjes, mandjes en speelgoed. Iedere dierenwinkel ging ik binnen om te checken of ze daar het soort speelgoedmuis verkochten waar Spike zo dol op was. En meneer heeft zelfs een eigen categorie op mijn weblog gekregen.

Spike liet zijn waardering duidelijk merken. Ik had inmiddels door dat Spike écht wel kwam als ik hem riep. Sterker nog; als ik thuis kwam uit mijn werk, kwam Spike me blij tegemoet rennen. Als ik vanuit huis aan het werk was, lag Spike in zijn doos onder mijn bureau. Als ik ‘s avonds op de grond voor de bank tv zat te kijken, vleide Spike zich tevreden languit tegen mijn been. Als ik ‘s avonds in bed zat te lezen, gaf hij mijn iPad kopjes waardoor lezen nog een hele opgave werd om daarna tevreden te gaan slapen bij mij, aan mijn kant van het bed. En tijdens mijn nachtelijke muziek-luister-sessies op het balkon ging altijd de balkondeur zachtjes open, kwam Spike tevoorschijn en keken we samen naar de maan. Waar ik was, was Spike.

Maar Spike werd ouder (hij was bijna 19) en kreeg kwaaltjes. Onze altijd hongerige kater ging slechter eten. We wisten al dat Spike artrose had. Maar onderzoek bij de dierenarts wees uit dat ook Spike’s nieren niet goed meer werkten. We spendeerden maar weer een kapitaal aan speciaal dieetvoer maar het mocht niet meer baten. Spike werd mager en lag hele dagen te slapen. Als hij wakker was, dronk hij veel en lag hij wat te soezen in het zonnetje.

Vraag me niet waarom, maar vaak noemde ik Spike liefkozend ‘Muis’. Maar ik gebruikte ook vaak troetelnaampjes met veel lettergrepen. Dat bekt zo lekker. Schatte-patatteke. Kroele-boele-kater. Grote knuffel-buffel. Maar toen ik Spike als vanzelf Scharminkeltje-Pinkeltje ging noemen, was het tijd om hem te laten gaan. We hebben nog een avond op het balkon gezeten samen. Ik heb Spike lang geborsteld, we hebben geknuffeld en gezellig gekletst en Spike heeft nog een vissoepje op.

De volgende dag, bij de dierenarts, is Spike met zijn koppie op mijn arm in slaap gevallen. Ik heb hem vast gehouden tot hij overleden was. We missen hem enorm. Maar in mijn gedachten springt Spike nu – ergens in de kattenhemel – vrolijk door het gras, jagend op hommels en vlinders. Het is goed zo.

The Heaviside Layer is officieel een laag in de bovenste atmosfeer rond de aarde. In de musical Cats, gebaseerd op een dichtbundel van T.S. Elliot, verwijst de naam Heaviside Layer naar de plaats waar katten na hun dood heen gaan om opnieuw geboren te worden. Ze hebben tenslotte negen levens. Dus voor de kattenliefhebbers onder jullie: mocht er binnenkort een kleine, rode kitten op je pad komen, met de mooiste kattenogen die je ooit gezien hebt; geef hem een extra knuffel van me!